Eerder dit jaar kwam het autobiografische boek ‘Mam, ik kan niet meer’ van Betty van Brunschot uit. Betty werd in 1997 samen met haar tweelingzus geadopteerd uit Ethiopië door een Nederlands koppel. Betty en haar zus groeiden niet op in een liefdevol adoptiegezin, maar kenden een jeugd van emotionele en fysieke mishandeling door hun adoptieouders. Voor Betty kwam daar als tiener ook seksueel misbruik bij door iemand in de buurt.
In haar boek vertelt Betty haar levensverhaal stap voor stap en toont ze, ondanks alle traumatische ervaringen, een ongelooflijke veerkracht en positivisme.
Dag Betty. Bedankt om tijd te maken voor dit interview. Hoe kwam je boek tot stand?
Toen ik nog bij mijn adoptieouders woonde, had ik heel erg de behoefte om mijn emoties op papier te zetten. Dat kwam vooral vanuit het idee: als ik het niet kan navertellen, is er in ieder geval iets dat men kan vinden dat vertelt hoe ik me heb gevoeld. Schrijven was dus een soort van bewijsmateriaal voor mezelf naar de buitenwereld toe.
Op een gegeven moment toen ik 15 jaar was, wilde ik uit het leven stappen. Ook toen dacht ik: alles wat ik tot nu toe geschreven heb, is te lezen. Ik koos uiteindelijk voor het leven, maar nam me voor: als ik dit overleef, dan wil ik er anderen mee helpen. Dat werd mijn voornaamste doel van het schrijven. Mijn boek is er dus vooral voor anderen, om er mensen mee te bereiken die het nodig hebben: mensen die erkenning verdienen, maar die niet altijd begrepen worden.
Heftig om te horen dat je oorspronkelijk schreef omdat je niet wist of je het ging halen.
Ja, ik was daar echt niet zeker van. Tot mijn 9e geloofde ik in de goedheid van mijn adoptieouders, maar daarna groeide het besef dat ze me ook echt dood zouden willen hebben. Toen kwam het gevoel van noodzaak: als ik het niet kan zeggen en er gebeurt iets, dan hoop ik dat men erna nog iets kan vinden van wat ik had willen zeggen.
Hoe was het voor jou om dit boek te schrijven?
Heel veel mensen zeggen dat schrijven helend en therapeutisch werkt, maar in mijn geval moest ik het toch grotendeels verwerkt hebben vooraleer ik er aan begon. Ik heb heel veel therapie gevolgd voorafgaand aan het schrijven van het boek. Verwerken en schrijven zouden voor mij niet combineerbaar geweest zijn.
Ondanks ik alles redelijk had verwerkt en me ervan bewust was dat ik mezelf tegen ging komen en herbelevingen zou krijgen, was het toch nog heel intens. De nachtmerries namen het over. Elke dag dat ik schreef, had ik ’s nachts een nachtmerrie, waardoor alles heel levendig werd. Qua nachtmerries en herbelevingen had ik er dus veel last van, maar ik wist dat het tijdelijk was en dat het terug zou minderen zodra mijn boek af was.
Minderen, dus je hebt nog steeds last van nachtmerries?
Klopt. Standaard heb ik 3 à 4 nachten per week een nachtmerrie. Ik ben dan altijd terug in de woonplaats van mijn adoptieouders, word achtervolgd ... Ik denk dat ik al heel ver in mijn verwerking sta, maar op dit stukje heb ik nog geen invloed. Het is ook een kwestie van tijd: in principe ben ik nog maar korter uit het trauma dan dat ik erin zat.
Het schrijven zelf was ook nog ingewikkeld, omdat ik heel erg twijfelde om over het stuk seksueel misbruik te vertellen. Dat had ik namelijk nog niet tegen mijn tweelingzus gezegd, aan bijna niemand eigenlijk. Ik had de pijn van mijn adoptieouders, maar ook de pijn van het seksueel misbruik. Uiteindelijk wou ik over alles eerlijk zijn in mijn boek, dus dan heb ik tegen mijn tweelingzus gezegd: “Joh, ik loop vast in mijn boek en dit is de reden. Ik wil het delen met iedereen, maar jij moet het als eerste horen.”
Ik schrijf er ook over in mijn boek. Dingen die ik overdag meemaakte, schreef ik ’s avonds neer in mijn boek. Dat maakte het schrijven soms pittig, maar daardoor kon ik helemaal naar mijn gevoel gaan en is het boek recht vanuit mijn hart geschreven.
Naarmate het boek vorderde, werd het schrijven leuker, omdat ik het dan over mijn verwerkingsproces kon hebben en hoe ik vandaag in het leven sta. Ik haal ontzettend veel kracht uit het meegeven van de inzichten die het leven me gaf en hoe dankbaar ik nu ben. Dat is hetgeen wat ik het liefst deel met mensen.
Op welke manier heeft je adoptie-achtergrond jouw beleving van het misbruik beïnvloed?
Als kind ervaar je sowieso loyaliteit naar je ouders toe, maar ik was me ervan bewust dat er heel veel geld voor ons betaald was - zo zeiden mijn adoptieouders het ook - en dat maakte me kwetsbaarder. Ik wilde laten zien dat ik dat geld waard was, zeker toen zij aangaven spijt te hebben van de adoptie. Dat gaf hen een machtspositie en ruimte om het misbruik plaats te laten vinden, want wij zouden niet van hun zijde wijken.
Wij konden gewoonweg niet bedenken dat we onze adoptieouders in de steek zouden laten, want zij hadden al voor ons gekozen, geld betaald en ons helemaal uit Ethiopië gehaald. Wij hadden geen biologische ouders die nog achter ons stonden en ons als het ware zouden kunnen redden. Als kind zat het dan in mijn hoofd dat ik hen wel leuk en lief moest vinden, dat ik er alles aan moest doen zodat zij mij ook leuk zouden blijven vinden en dat ik niets kon vertellen van wat er thuis gebeurde, want dat zouden mensen nooit geloven.
Het feit dat er voor jouw adoptie betaald was, gecombineerd met het maatschappelijk beeld dat je adoptieouders iets heel goeds hadden gedaan, legde druk op jou en versterkte het idee dat de moeilijkheden aan jou lagen?
Precies. Wij waren een ‘kleurrijk’ gezin. Waar we ook gingen of stonden, kregen mijn ouders schouderklopjes. Ze moesten alleen maar met ons rondlopen en kregen vanuit de maatschappij al een soort van extra waardering. Ze moesten er niet eens iets voor doen, behalve ons gaan halen in Ethiopië. Dat maakte het heel ingewikkeld.
Bovendien was er in ons geval geen begeleiding. Er was niemand die naar ons kwam om te kijken of het wel goed met ons ging. Dat gaf me nog meer het idee dat de maatschappij of de mensen die hiervoor verantwoordelijk waren, dachten dat mijn ouders het goed deden. Anders was er wel iemand om hen te controleren, zeg maar.
In hoeverre heeft je thuissituatie invloed gehad op jouw beleving van adoptie? Was er ruimte om in je jeugd bezig te zijn met je adoptie en wat dat voor jou betekent?
Nee, dat kon ik pas doen nadat ik weggelopen was. Waar kom ik vandaan, wie ben ik, hoe was het leven daar, waar wil ik naartoe? Het overviel me ineens dat ik die vragen had. Dat zijn processen die adoptiekinderen eigenlijk al op jonge leeftijd door kunnen maken en waarbij ze adoptieouders nodig hebben om hen te steunen, maar ik ben er nu pas heel erg mee bezig.
Ik heb in de periode bij mijn adoptieouders nergens over kunnen nadenken behalve aan overleven. Ik durfde met hen ook niet in gesprek gaan over mijn biologische ouders. Mijn adoptievader zei dat mijn biologische vader in de wieg keek, ons zag en ons niet wilde. Dat bleef me bij: hij wou ons niet. Mijn biologische moeder was overleden, dus daar stopte het verhaal. Maar ik kon ook niet denken aan mijn biologische ouders, die ruimte was er niet.
Welke signalen heeft je omgeving gemist? En hoe komt dat, denk je?
Dat signalen niet werden gezien ligt voor een stuk opnieuw aan die adoptieouderstatus, denk ik. Mensen kunnen het zich niet kunnen voorstellen dat je kinderen haalt en ze vervolgens mishandelt. We werden kaalgeschoren, iedereen zag dat en de reactie die we kregen, was: “Wat staat het jullie mooi!” Ik denk dus echt dat mensen het niet konden geloven.
De mensen die wel iets vermoedden, waren bang van mijn moeder en van het verliezen van het contact met mij, bijvoorbeeld omdat mijn moeder mij dan zou verbieden om nog naar een vriendinnetje te gaan.
Daarnaast deden wij er als kinderen alles aan om niet te laten blijken dat we mishandeld werden. Ik wist precies hoe ik moest liegen. Ik loog hele dagen. Op een gegeven moment had ik een gigantische kras op mijn voorhoofd. Dan ratelde ik aan een stuk door over hoe ik zogezegd aan die kras was gekomen en dan snap ik dat niemand dacht dat ik mishandeld werd. Het was onze plicht en onze taak om het niet door te laten schemeren.
Wie of wat heeft je geholpen in je verwerkingsproces?
Op een gegeven moment kwam ik terecht bij een kinderpsycholoog. Ik was van plan om er maar 1 keer te gaan, maar uiteindelijk besefte ik wel dat het goed was om erover te praten. Het feit dat zij niets met mijn verhaal hoefde of ging doen, maar er wel wou zijn voor mij, vond ik heel fijn. Therapie heeft dus zeker geholpen.
Daarnaast, al klinkt het misschien wat stom, denk ik dat ik heel hard aan mezelf heb gewerkt. Ik probeer altijd te kijken wat ik beter kan maken en probeer elk dag iets te leren van de dag ervoor. Ik besef dat ik invloed heb op hoeveel aandacht ik aan iets geef en laat bewust het positieve doorwegen. Eerst was mijn positivisme een copingmechanisme om niets te moeten voelen. Nu probeer ik dat heel goed in balans te houden: ik mag dingen voelen, maar het geeft me meer als ik het kan ombuigen naar iets positiefs en er een kans en kracht kan uithalen. Die zelfreflectie helpt me heel erg.
Waar denk je dat je die kracht vandaan haalt?
Ik denk van mijn biologische moeder. Ik geloof echt dat zij een heel lieve en veerkrachtige vrouw was. Zij heeft haar leven gegeven om het ons te kunnen geven, dat zegt voor mij alles over veerkracht. Ik heb haar niet gekend, maar ik voel me verbonden met haar, alsof ik haar in mijn hart bij mij heb.
Mijn kinderpsycholoog heeft zich er ook in verdiept. Zij denkt dat er daarnaast iemand is geweest in de periode dat wij in Ethiopië woonden die naar ons heeft gelachen, ons troost en liefde bood en ons een goede basis gaf. Dat zou mijn broer kunnen zijn geweest.
Ik haal ook kracht uit het feit dat ik mijn tweelingzus nog heb. Uiteindelijk is het alleen zij die mee uit het huis is gevlucht en zijn de andere kinderen gebleven. Als zij niet was meegegaan, zou ik de schuld van alles bij mezelf leggen. Verder wil ik het ook voor mijn zus goed doen en haar laten zien dat het beter kan. Mijn zus werkt zo hard aan een beter leven, dus dat helpt ook heel veel.
Welke taak zie jij voor adoptieorganisaties en hulpverleners om situaties zoals de jouwe te voorkomen?
Sowieso een betere screening. Ik geloof in de goedheid van mensen en er zijn adoptie- en pleegouders die fantastisch werk leveren, maar ik geloof niet dat we nu genoeg doen om te kijken of zij niet nog onverwerkte trauma’s bij zich dragen. Als er bij mijn adoptiemoeder was ingezoomd op haar verleden, was ze in mijn beleving nooit geschikt verklaard.
Verder is er toezicht nodig nadat een kind geplaatst wordt voor adoptie. Daarmee bedoel ik geen toezicht in de zin van een kopje koffie drinken en eten van de heerlijke taart die de adoptiemoeder maakte, maar wel het kind uit de huiselijke situatie halen en vandaar een echt gesprek proberen aangaan. Vraag bijvoorbeeld aan het kind: “Geef je leven eens een cijfer?” en vraag dat de volgende keer weer. Op het moment dat het kind een 7 geeft, vraag dan waarom het geen 8 is en geen 6. Als hulpverlener moet je echt communiceren op het niveau van het kind en inspelen op wat er bij het kind leeft. Als een kind bijvoorbeeld veel met muziek bezig is, naar welke nummers luistert die dan? De liedjes die ik luisterde waren heel depressief.
Als je vervolgens twijfelt als hulpverlener, doe er iets mee. Mijn adoptieouders namen na ons nog 4 pleegkinderen in huis. De pleegzorgbegeleider van het laatste pleegkind dat in ons gezin geplaatst werd, zei dat ze het gevoel had dat het niet goed zat. Zij deed net niet genoeg met dat gevoel.
Welke boodschap zou je aan kinderen, maar ook volwassenen geven die zich in een soortgelijke situatie bevinden?
Aan kinderen zou ik zeggen: durf te praten en durf te vertrouwen. Dat vond ik heel moeilijk, maar ook al lijk je de hele wereld niet te kunnen vertrouwen, er moet maar 1 iemand zijn die je wel kan helpen. Wacht ook niet tot iemand je de hand reikt, maar neem zelf de verantwoordelijkheid om uit de situatie te stappen. Dat wil ik vooral volwassenen meegeven: “Als je doet wat je deed, krijg je wat je kreeg.” Als jij wil dat het anders gaat, dan moet je iets anders doen.
Laat ook niet eindeloos over je grenzen gaan. Ik was 16 toen ik vluchtte, maar ik wist al op mijn 10e dat de situatie thuis niet goed was. Toch heb ik nog 6 jaar met mij laten sollen. Kinderen hebben natuurlijk het idee dat zij slecht zijn als ze hun ouders verlaten. Dat idee hield mij ook lang tegen. Ik gun kinderen dus het besef dat als je ouders echt niet goed zijn voor jou, jij niet verkeerd bent op het moment dat je voor jezelf kiest. Ik wil niemand aanmoedigen om weg te lopen, maar als het echt niet veilig is om daar te blijven: ga.
Het helingsproces kan lang duren en het is normaal dat het met ups en downs gaat, maar geef niet op en neem verantwoordelijkheid. Het is heel belangrijk om te onthouden dat je altijd een keuze hebt. Mensen vergeten dat vaak. We kunnen doen alsof we geen keuze hebben, maar we hebben de keuze wel en dan is het aan jou of je de beslissing neemt. Ik had ook een keuze, ik wou ze alleen niet maken.
Heel erg bedankt voor dit interview, Betty! Je kan het ‘Mam, ik kan niet meer’ van Betty van Brunschot hier of via de boekendienst van VAG bestellen.
Gepost in: Interview