Marc en Carl startten de adoptieprocedure in 2006. Toen hun interlandelijk adoptietraject na vier jaar op een dood spoor liep, begonnen zij in 2010 aan de procedure voor binnenlandse adoptie. Ondertussen hebben Marc en Carl twee geadopteerde dochters van acht en zes jaar, Emma en Babette*.
1. Hoe verliep de eerste ontmoeting met jullie kinderen?
Carl: Onze oudste dochter, Emma, kwam de dag voor haar eerste verjaardag bij ons. Wij kregen haar uit de handen van haar mama die tot dan voor Emma zorgde. Eerst hebben we de mama alleen ontmoet. Enkele dagen erna ontmoetten we Emma en brachten we met z’n vieren enkele uren door. Dat was heel bijzonder. We hebben Emma toen leren kennen zoals ze nu nog steeds is: een rustig en aangenaam kind. De uiteindelijke overdracht, nog eens een paar dagen later, was bijzonder kort en zeer overweldigend. Het was heel erg intens om haar overhandigd te krijgen. Het moest plots heel snel gebeuren, omdat de mama het zo moeilijk kreeg. We waren daar niet goed van. Rationeel weet je dat dat niet zo is, maar wij hadden het gevoel: we zijn hier een kind aan het stelen. Dat was heftig.
Marc: Onze jongste dochter, Babette, verbleef vanaf haar geboorte bij een pleeggezin. Ze was drie maanden oud toen wij het bericht kregen dat er een toewijzing was. We gingen drie dagen op rij naar haar pleeggezin vooraleer ze met ons meekwam. Het uiteindelijke moment van overdracht was toen ook kort: de deur ging toe, er werd niet meer gezwaaid. Al was de pleegmama niet de biologische mama, je voelt dat het pijnlijk is voor de andere partij.
Carl: Het eerste bezoek aan Babette vond ik ‘bevreemdend’. Toen we op de wachtlijst stonden, moesten we twee namen doorgeven: een meisjes- en een jongensnaam. Vanaf de geboorte kreeg Babette de naam die wij voor haar kozen, omdat men al wist dat ze aan ons gekoppeld zou worden. Als ouder kom je dan bij je kind wiens naam al volledig is ingeburgerd, maar waarvan jij al die weken ervoor nog niet wist dat ze bestond. Dat is bijzonder.
2. Hoe hebben jullie jullie oudste dochter voorbereid op de komst van een broer of zus?
Carl: Emma zat in de eerste kleuterklas op het moment dat Babette in ons gezin kwam. We hebben dat geleidelijk aangekondigd. Pas toen we op de eerste plaats van de wachtlijst stonden, maakten we het concreet voor haar. We kochten dan een ander bed voor Emma en zetten een meegroeiwiegje klaar voor de broer of zus. We betrokken Emma en legden alles uit, zodat ze was voorbereid.
Marc: Emma was er ook bij toen we Babette bezochten. Ze had een cadeautje mee voor haar, mocht haar vasthouden en de buggy voortduwen … We hadden niet het gevoel dat ze jaloers was, maar letten er ook op om Emma evenveel aandacht te blijven geven door onder andere spelletjes te spelen en actief met school bezig te zijn.
3. Hoe verliep de eerste periode met jullie kinderen?
Carl: Op het moment dat het gebeurde, vonden we dat het heel vlot verliep. Achteraf zie je wel een evolutie. Toen Emma pas bij ons was en we nog maar een paar meter bij haar vandaan gingen, merkten we al een bepaalde reactie. Dat is snel geminderd. We gingen vanaf het begin zeer affectief en tactiel met onze kinderen om en er worden hier nog altijd veel knuffels en zoentjes gegeven, maar dat was geen bewuste strategie om hechting te bevorderen.
Marc: Aan familie en vrienden vroegen we om niet onmiddellijk langs te komen. We brachten vijf dagen alleen door met Emma vooraleer de grootouders en haar beide meters langskwamen om kennis te maken. Met bezoek van vrienden wachtten we nog langer. We lieten haar ook nooit alleen: in het begin was er altijd een van ons bij haar, zoals veel prille ouders dat zo doen, denk ik. Bij Emma waren we samen drie maanden thuis. Bij Babette was het een volle twee maanden. Dat waren zalige periodes.
Carl: Je weet het niet zeker en de puberteit komt er nog aan, maar gevoelsmatig denk ik dat die hechting met onze kinderen wel echt goed zit. Ze zeggen nu soms: “We gaan altijd bij jullie blijven wonen en gaan nooit trouwen.” En dan zeg ik al lachend: “Jaja, wacht maar tot binnen een paar jaar!” (lacht)
4. Hoe is de band tussen jullie kinderen?
Marc: Ze verschillen drie jaar en drie maanden in leeftijd. Ze hebben een hechte band en zien elkaar graag, maar er zijn ook momenten dat ze elkaar jennen en irritant vinden.
Carl: Ze hebben zeer verschillende temperamenten. Babette is meer een kind van extremen. Ze is heel affectief en zorgend aan de ene kant, maar kan ook heel furieus en koppig zijn. Emma is veel meer tussen de lijnen, ze heeft zo het karakter van ‘alles peis en vree’. Ze kan zich goed alleen bezighouden, terwijl Babette nu nog veel meer haar zus nodig heeft om te spelen. Een scène die zich hier bijvoorbeeld voordoet, is: Emma en Babette zijn aan het spelen. Emma ziet een boek liggen, bedenkt zich, pakt het boek en zet zich neer om te lezen … Tot grote frustratie van haar zus die dan naar ons komt lopen: “Ze is weeral aan het lezen!”
5. Hoe noemen de kinderen jullie?
Marc: Ze noemen ons allebei ‘papa’. Ik weet nog dat het daarover ging tijdens de voorbereidingscursus. Dan lijkt dat zoiets moeilijk, maar dat heeft zichzelf volledig opgelost in het dagelijkse leven.
Carl: Het is ongelooflijk hoe intuïtief dat verloopt. Ze zeggen ‘papa Marc’, ‘papa Carl’ of gewoon ‘papa’. Babette roept soms: “Papaaaaaa?” en dan zegt Marc: “Jaaaa?” En dan roept ze: “Papa Caaaarl?” We namen er nooit een bewuste beslissing over en achteraf gezien vind ik dit heel leuk zo. Ik had het niet anders gewild.
6. Waar zijn jullie in het voordeel als twee vaders?
Carl: Dat is moeilijk. Ik kan geen specifieke voordelen bedenken. Wel heb ik het gevoel dat wij niets moeten ‘pretenderen’. Wij streven als gezin geen ideaalbeeld na. Ik kan me voorstellen dat je als heterokoppel met een kinderwens vertrekt vanuit een droombeeld met biologisch eigen kinderen. Voor ons was dat droombeeld er nooit. Daarnaast staan wij niet in concurrentie met de mama’s van onze kinderen. Het is geen probleem om voor hen veel ruimte te laten, want er is geen andere mama. Wij noemen de moeders van onze kinderen ook gewoon ‘mama’.
Marc: Er is geen concurrentie met de mama’s, maar anderzijds voel ik ook geen concurrentie met de biologische papa’s van onze kinderen. Zoals Carl al zei, hebben we het gevoel dat de hechting met onze kinderen heel goed is verlopen. Het voelt compleet. De derde hoek van de adoptiedriehoek is er, maar we voelen geen drang om ons daarmee te vergelijken.
Carl: Ik ga ervan uit dat onze dochters op een dag zullen zoeken naar hun biologische ouders en heb daar geen schrik van. Ik houd er ook rekening mee dat als de puberteit uitbreekt, ze op een bepaald moment zullen zeggen: "Je bent toch mijn papa niet!" Maar dat is dan puberteit. Dat is niet verontrustend. Het zal waarschijnlijk wel kwetsen, maar ook niet meer dan dat.
7. Waar ondervinden jullie moeilijkheden als twee vaders?
Carl: Vrienden van ons, een heterokoppel, vertelden dat hun dochter op een bepaald moment meer naar de mama trok. De papa stond op de tweede plaats. Bij een heterokoppel heb ik het gevoel dat je dan snel zegt: "Het is een mama’s kindje” of “Dat is iets waar ze typisch voor naar mama gaan." Moeders en vaders hebben een bepaalde rol, deels bepaald door conventie. Als je met twee mannen bent, kan je je niet achter geslacht of rolpatronen verstoppen. Op dat vlak staan Marc en ik misschien iets meer in concurrentie? Ik wil het zeker niet uitvergroten, maar dat kan wel een nadeel zijn. (lacht)
Marc: Het voorbeeld van Carl is interessant, maar echte moeilijkheden ondervinden wij niet als homokoppel. In het begin voelden we ons soms wat bekeken, bijvoorbeeld als we met de buggy over straat liepen, maar ik moet al diep graven om negatieve ervaringen te vinden. Soms zie je mensen denken: Hoe zit die situatie daar nu in elkaar? Zijn dat twee vrienden elk met een kind of is dat een koppel? Wij vinden dat eerder grappig dan storend.
8. Waar ondervinden jullie steun in het ouderschap?
Carl: We hebben zeer goed nagedacht over het peter- en meterschap. Wij kregen op iets latere leeftijd kinderen en kozen daarom bewust voor jongere meters en peters dan wijzelf. We betrekken hen en geven die relaties veel ruimte. Emma en Babette hebben een zeer sterke band met hun peter en meter. We vinden dat belangrijk, ook naar rolpatronen toe. We zeggen: “Als er iets is en je wil het niet met ons bespreken, kan je altijd naar je meter of peter.” En niet alleen naar hun meter of peter, maar ook naar hun nonkels, onze broers. Er is een grote betrokkenheid en die voelen we. We schermen ons zeker niet af en hechten veel belang aan de bredere context dan ons gezin. We gaan daar bewust mee om.
9. “Als er één iets is dat men doorgaans niet weet over adoptieouderschap, dan is dat ...”
Marc: … dat wij er niet voortdurend aan denken dat onze kinderen geadopteerde kinderen zijn. Hoewel we die extra laag niet ontkennen, voelen zij aan als onze kinderen, niet onze adoptiekinderen. Mochten we daar continu mee bezig zijn, dan zou dat ons dagelijks leven en geluk waarschijnlijk ook bezwaren. Tijdens de voorbereiding zie je van alles op je afkomen, maar het voelt allemaal natuurlijker aan dan dat we ons vooraf konden inbeelden.
Carl: Dit is niet typisch voor adoptieouderschap, maar wat ik het meest merkwaardige vind aan het ouderschap tout court is dat je op voorhand niet kan beseffen wat de impact daarvan is op je gevoel van rust. Kinderen hebben is zo’n verpletterende verantwoordelijkheid. Je hebt een continu gevoel van onrust dat er iets met hen kan gebeuren. Als niet-ouder kan je dat volgens mij niet ten volle beseffen dat dat je geen minuut met rust laat. Ik wil me niet voordoen als overbezorgd, maar ik betrap me er soms op dat ik proactief bezig ben met situaties die zich zouden kunnen voordoen met de kinderen. Bijvoorbeeld, ik loop op straat en ik denk: wat zou ik nu doen als Babette en Emma er zijn en er komt een hond aangelopen?
10. Hoe hebben jullie de adoptieprocedure beleefd?
Marc: De wachtperiode was lang en op een bepaald moment dachten we dat ons adoptieverhaal zou eindigen. Je moet het elkaar gunnen dat je af en toe een dip hebt. Wij beseffen welk geluk we hadden om dan toch maar liefst twee keer te kunnen adopteren. Het is dan ook gemakkelijk praten voor ons, maar als koppel vonden we het zeer verrijkend om daar samen door te gaan. Je staat bij dingen stil waarover je anders nooit nadenkt. Ik heb mateloos respect voor mensen die dat allemaal alleen doorworstelen.
11. Zijn jullie kinderen bezig met adoptie?
Marc: Er zijn momenten waar het naar boven komt, maar het is al even geleden dat ze erover praatten of vragen stelden. Emma kreeg in de kleuterklas van vriendinnetjes eens vragen over haar mama. Daar had ze het moeilijk mee en dan vloeiden er traantjes. Babette maakt dat precies allemaal niet mee of ze geeft een antwoord en denkt: het is opgelost. Ze gaan er op een andere manier mee om.
Carl: Babette is een echte babbelaar en zegt soms: “Mijn mama kon niet voor me zorgen.” Ze zegt dat met zo’n zorgeloosheid, als een fait divers. Je voelt dat er daar nog geen zware emotie zit. Emma heeft een meer gesloten karakter, waardoor ik me soms de vraag stel: als er iets is, gaat ze het toch zeggen hé? We zeggen haar vaak dat ze alles mag zeggen en dat ze ons niet moet sparen. Ze antwoordt dan: “Oké, ik ga dat doen.”
Marc: We hebben soms schrik dat Emma ons niet wil ontgoochelen en dat ze moeilijkheden daardoor nogal snel voor zichzelf houdt. Ik denk wel dat zij ons zal betrekken als ze contact zou zoeken met haar moeder. Ze zal dat niet zomaar onbedachtzaam doen.
12. Hoe kaarten jullie het thema ‘adoptie’ aan binnen jullie gezin?
Marc: We praten er niet wekelijks over en ook niet maandelijks, maar proberen het gesprek wel open te houden. Anderzijds willen we niet nodeloos onrust creëren door informatie te geven waar ze niet naar vragen.
Carl: We proberen op een natuurlijke manier aan te geven dat hun adoptie of voorgeschiedenis absoluut geen taboe is. We brengen het niet artificieel ter sprake, maar zeggen wel eens expliciet: “Je mag er over spreken.” Ik wil niet dat het onderwerp enkel aan bod komt op potentieel moeilijke momenten, zoals moederdag. We willen duidelijk maken dat ze er altijd over mogen spreken of vragen stellen en dat wij dan zullen antwoorden. Een vraag kan bijvoorbeeld plots opduiken naar aanleiding van een reportage in Karrewiet. En dan gaan we daar op het moment zelf op in.
13. In welke mate voelen jullie zich door de school van jullie kinderen gesteund in het ouderschap?
Marc: Volledig. De school heeft er nooit een punt van gemaakt, noch dat wij een homokoppel zijn, noch dat wij geadopteerde kinderen hebben. Het is een heel open school. Omgekeerd zijn wij altijd open geweest naar hen. De klasgenoten kennen de situatie ook. Ze zitten jaar na jaar in dezelfde klas.
Carl: Moederdag is nu ‘zusjesdag’. Dat is afgesproken met de school en daar zijn Babette en Emma ongelooflijk mee weg. Ze maken dan cadeautjes voor elkaar. In de crèche kregen we ook extra begrip. We gingen naar de crèche en zeiden: "We zijn in verwachting, maar het kan nog lang duren." Wij konden geen datum opgeven en zij hielden er rekening mee dat we daar op een dag onverwacht zouden staan.
14. Wat willen jullie vertellen aan de eerste ouders?
Carl: Ik kan me voorstellen dat de biologische ouders zich soms afvragen of ze een goede beslissing hebben gemaakt, dus ik zou willen vertellen dat het goed gaat met hun kinderen en dat ze gezond zijn. Ik zou ook willen aangeven dat ze hun kinderen kunnen leren kennen als ze daarvoor openstaan. Voor ons is dat geen probleem en hopelijk voor hen ook niet. En als we elkaar tegenkomen op straat, dan hoeft dat niet vervelend te zijn. Dan zou ik een babbeltje willen slaan. Zij hebben ons gezin compleet gemaakt. Ik zou absoluut niet de indruk willen geven dat ik hen niet wil zien of kennen.
15. Tot slot, hebben jullie nog leuke anekdotes in verband met jullie ouderschap?
Marc: In die zeven jaar dat we wachtten, gingen we er lange tijd van uit dat we een zoon zouden hebben. We hadden altijd jongensnamen in ons hoofd, misschien omdat we zelf twee mannen zijn? Of omdat we dachten dat een zoontje makkelijker ging zijn? De meeste koppels die zwanger zijn, willen het geslacht op voorhand weten om mentaal voorbereid te zijn, maar bij adoptie weet je het helemaal niet. En dan belden ze en het was een meisje. En raar, maar dat klopte vanaf het begin! Dat voelde perfect aan.
Carl: Toen we bericht kregen over Babette was het dossier nog niet volledig, maar de adoptiedienst wilde toch al laten weten dat er een kindje was. Men kon nog niet veel zeggen, behalve het geslacht, de geboortedatum en de regio. Het maakte ons niet uit, maar we waren wel nieuwsgierig en vroegen of ze echt niets meer wisten. En dan antwoordde de medewerker van de adoptiedienst: “Ah jawel, ze is gekleurd.” Maar toen we Babette voor het eerst zagen, dachten we: oei, waar is dat kleurtje gebleven? Ze is misschien iets meer zuiders qua huidskleur, dat wel. Achteraf hebben we daar nog mee gelachen met die medewerker. We waren op het verkeerde been gezet en hadden daar iets anders onder verstaan. (lacht)
*Om privacyredenen zijn de namen van de kinderen in dit interview gewijzigd.
Interview: Kristien Wouters, educatief medewerker
Gepost in: Interview