Contacteer ons of spring binnen op Raas van Gaverestraat 67b in Gent.

Ontdek onze groepsbegeleidingen, en evenementen.

Het laatste nieuws en interessantste weetjes over de wereld van adoptie.

Ontdek een hulpverlener bij jou in de buurt via deze handige adoptiekaart.

Wil je meer weten?

Hier vind je meer informatie over uiteenlopende thema's zoals belang van het kind, specifieke ondersteuningsbehoeften, nazorg, opvoeding, identiteit en herkomst.

Samenvatting onderzoek: Effect van therapieën gericht op opvoedingsvaardigheden (2020)

  • Geschreven door Kristina Vanremoortel op vrijdag 26 maart 2021 in de categorie Hechting.

In een meta-analyse van Schoemaker et al. (2020) wordt het effect van verschillende opvoedingsinterventies onderzocht bij pleeg- en adoptiegezinnen.

Adoptie- en pleegkinderen hebben in hun eerste levensjaren minstens één (nl. de scheiding van hun biologische ouders), maar vaak meerdere negatieve ervaringen gekend, zoals verwaarlozing of misbruik. Deze ervaringen kunnen leiden tot stress, een gebrek aan vertrouwen in volwassenen en gedrags- en emotionele problemen. Zorgen voor een adoptie- of pleegkind kan dan ook uitdagend zijn voor adoptie- en pleegouders, waardoor zij nood kunnen hebben aan extra ondersteuning.

Er bestaan verschillende interventies en therapieën die gericht zijn op het versterken van opvoedingsvaardigen bij ouders, zoals Video-interactiebegeleiding of Ouder-Kind Interactie Therapie (PCIT). In deze meta-analyse van Schoemaker et al. (2020) wordt het effect van verschillende opvoedingsinterventies onderzocht bij specifiek pleeg- en adoptiegezinnen.

Effect van opvoedingsinterventies op ouderlijke vaardigheden

Opvoedingsinterventies blijken een positief effect te hebben op enerzijds sensitief-responsief opvoeden en anderzijds de kennis en attitudes van ouders, bijvoorbeeld over de impact die negatieve ervaringen kunnen hebben op de ontwikkeling en het gedrag van kinderen. Ook verminderen ze stress bij ouders en overmatig disciplineren als reactie op moeilijk gedrag bij het kind. Dergelijke interventies versterken adoptie- en pleegouders dus in hun ouderlijke vaardigheden.

Effect op opvoedingsinterventies op adoptie- en pleegkinderen

In het tweede deel van de meta-analyse gaan Schoemaeker et al. (2020) na of opvoedingsinterventies ook een indirect, positief effect hebben op adoptie- en pleegkinderen, namelijk op vlak van gedragsproblemen, veilige gehechtheid en stressniveau.

Daaruit blijkt dat pleeg- en adoptiekinderen wiens ouders een interventie volgden minder gedragsproblemen tonen, maar dat er geen effect is op veilige gehechtheid en stressniveau van het kind. Ook zijn er niet minder disrupties (i.e. situaties waar de adoptie of pleegzorg wordt stopgezet) bij gezinnen waarvan de adoptie- en pleegouders een interventie volgden.

Een verklaring voor de beperkte effecten van opvoedingsinterventies op het kind is dat de langetermijneffecten van de interventies bijna niet onderzocht werden in de opgenomen studies. Interventies trachten in eerste instantie de opvoedingsvaardigheden van ouders te versterken, waarna dit een positief effect kan hebben op kinderen en er minder kans is op disruptie. De onderzoekers vermoeden dat er meer tijd nodig is om de positieve effecten van opvoedingsinterventies te zien op veilige gehechtheid en stressniveau bij kinderen. Eerder onderzoek (Bakermans-Kranenburg et al., 2003; Feldman et al., 2007; Fisher et al., 2007) wijst er namelijk al op dat o.a. sensitief-responsief ouderschap een positief effect kan hebben op veilige gehechtheid en stressregulatie bij kinderen en dat het de kans op disrupties doet afnemen.

Toekomstig onderzoek

Naast het onderzoeken van langetermijneffecten, kan toekomstig onderzoek nagaan of de resultaten verschillen tussen subgroepen binnen pleegzorg (bv. pleegzorg door familieleden of niet-familieleden) of adoptie (bv. interlandelijk of binnenlands), alsook welke aspecten van opvoedingsinterventies in welke gevallen effectief zijn (bv. in gezinnen waar er veel gedragsproblemen zijn).

Klik hier als je meer wil weten over het opbouwen van een veilige gehechtheidsrelatie.

Bron: Schoemaker, N., Wentholt, W., Goemans, A., Vermeer, H., Juffer, F., Alink, L. (2020). A meta-analytic review of parenting interventions in foster care and adoption. Development and Psychopathology, 32(3), 1149-1172. doi: 10.1017/S0954579419000798

Tekst: Kristien Wouters

Extreme controlebehoefte bij kinderen die geadopteerd werden

  • Geschreven door Sigrid Jacobs op dinsdag 19 mei 2020 in de categorie Hechting.
(eerder verschenen in VAG-magazine)
 

Extreme controlebehoefte bij kinderen die geadopteerd werden
Het woord controle komt van het Middelfranse contre-rôle. Letterlijk betekent het tegenregister, een tegengewicht voor het huidige beleid. Wat teveel naar links gaat, duw je naar rechts. Wat krom staat, zet je recht.

Als ouder ga je je kind in bepaalde mate controleren. Opvoeden gaat over bijsturen van gedrag. “Handen wassen na het plassen.” “Rustig zitten in de zetel.” “Eten met je mond toe.” Als ouder kijk je toe op het gedrag van je kind en corrigeer je waar nodig. Zo probeer je de controle te houden over wat er gaande is. Maar wat als je kind dit niet toelaat? Als bijsturing van jou onrust in plaats van rust brengt? Soms lokt dit net drang naar controle uit bij het kind zelf. In dit artikel gaan we dieper in op de behoefte aan controle. Bij adoptiekinderen zien we soms hoe dit een extreme vorm aanneemt. Waar komt extreme controlebehoefte vandaan en hoe kan je als ouder hiermee omgaan?

Controlebehoefte als ontwikkelingsfase binnen hechting
Als een kleuter de behoefte heeft om de controle over te nemen van de ouder vinden we dat normaal en leeftijdsadequaat. Elke gezonde ontwikkeling kent een moment waarop een kind zelf het bestek wil vasthouden bij de maaltijd. We verschieten ook niet wanneer dat kind er op staat om zelf de schoenen aan te doen. Het is zelfs geen uitzondering om als ouder in die periode het standaard antwoord ‘nee’ te krijgen. Deze fase kan gezien worden als deel van het hechtingsproces, dat Truus Bakker omschrijft aan de hand van haar hechtingspiramide. We spreken over de koppigheidsfase, een stadium waarin het kind werkt aan zijn zelfstandigheid. Het kind ontdekt dat het zelf iemand is, los van de vertrouwenspersoon en schopt soms letterlijk tegen (de grenzen van) deze vertrouwenspersoon. Het kind wilt zelfstandig zijn en geniet van de vrijheid die het loslaten oplevert. Toch blijft de vertrouwenspersoon een veilige haven voor wanneer het nodig is.

Om dit te kunnen moet de eerste levensjaren sterk geïnvesteerd worden in basisveiligheid. Een baby huilt, wordt opgepakt en getroost. Elke keer opnieuw. De baby merkt zo dat hij/zij invloed uitoefent op de wereld en ertoe doet. Dit gevoel ‘er te mogen zijn’ is van onschatbare waarde en kan je zien als een eerste stap in de persoonswording. In die zin is een veilige afhankelijkheid de voorwaarde voor een gezonde onafhankelijkheid.

Bijna alle kinderen hechten zich aan iemand, alleen verschilt de kwaliteit van die gehechtheid sterk.
In welke mate wordt het kind geborgenheid, rust en voorspelbaarheid geboden of is de zorg die het kind krijgt ontoereikend en onvoorspelbaar? Adoptiekinderen zijn geen onbeschreven blad, de gehechtheidservaringen die ze opdeden met vroegere verzorgers bepalen mee hun huidig gedrag.

Controlegedrag bij adoptie
Vaak hebben kinderen met een adoptieachtergrond in het begin van hun levensverhaal onvoldoende ervaren dat ze invloed hebben en er mogen. Dit kan meer dan één reden hebben: verscheidende opvoeders die onvoorspelbaar aanwezig waren, belangrijke verzorgers die hun taken niet of onvoorspelbaar opnamen, (pleeg)ouders die in plaats van veilige haven net bron van angst waren…

Zo’n start biedt een kind onvoldoende de kans om alle bouwstenen van de hechtingspiramide op een adequate manier op te bouwen. Een gevoel van basisveiligheid is er één van onveiligheid en het gevoel er niet te mogen zijn. Waar het kind zou moeten leren zich toe te vertrouwen aan één of twee belangrijke opvoeders, sluit het zich net af. Dit neemt de bodem weg die nodig is om zelfvertrouwen te laten groeien en creëert onzekerheid. Het is vanuit deze onzekerheid dat het kind op zoek gaat naar manieren om zelf een veilige omgeving te creëren. Een voorspelbare omgeving kan zo’n gevoel van veiligheid geven. Als deze voorspelbaarheid niet aangeboden wordt, kan een kind proberen die te zoeken door zoveel mogelijk zelf te bepalen. Controleverlies staat namelijk gelijk aan gevaar.
Kinderen met een grote controlebehoefte zijn vaak angstig (soms nauwelijks zichtbaar) en vragen geen hulp. Als ouder proberen leiding te geven, regels te stellen of bij te sturen, wordt dat niet of heel moeilijk geaccepteerd. Op een rigide manier regels stellen door te straffen of de stem te verheffen, werkt dan niet. Ook lichamelijk contact en emotionele nabijheid worden soms afgeweerd. Het kind biedt nog meer weerstand om toch controle te behouden op de situatie. Deze weerstand kan in de vorm van brutaal gedrag of door net niet te praten en interactie te weigeren. Zulke situaties leiden tot strijd en escalaties die, zeker in de puberteit, uit de hand kunnen lopen.

Wat kan je als adoptieouder doen?
Wanneer een kind na adoptie in het nieuwe gezin komt, verandert zijn of haar wereld volledig. Van geuren en kleuren, over omgeving en gewoontes, tot eventueel taal en etniciteit. Alles wat was, is niet meer. Alles wat is, is nieuw en onbekend. Dit geldt voor zowel het baby’tje van een paar maanden oud dat binnenlands werd geadopteerd, als het kind van 7 jaar dat uit een ander land afkomstig is. Zo’n aanpassing aan een nieuwe omgeving is er één van formaat. Het vraagt enorm veel van een kind dat zich volop aan het ontwikkelen is.
De behoefte van het kind om controle te houden of over te nemen is een poging om greep te krijgen op het leven. Deze strategie kan van in het begin lang aanhouden of pas na een lange tijd de kop opsteken, bv. wanneer de aanpassingsperiode van 1 tot 3 jaar voorbij is.

Controlegedrag kan je begrijpen als een fragiel overlevingsmechanisme dat het kind nodig heeft om op een effectieve wijze om te gaan met wat het angstig maakt. Het is geen bewust gekozen gedragsstrategie. Er komt geen ratio bij kijken. Uitleggen aan je kind dat het de controle kan loslaten omdat hij/zij nu veilig is, zal dus niet werken. We sommen een aantal manieren op om hier als ouder op een zinvolle manier mee om te gaan.

Tan Lee is 3 jaar en anderhalf jaar in zijn adoptiegezin.  In de auto wil hij niet achteraan zitten. Hij probeert altijd op de schoot van papa of mama zitten als ze aan het stuur zitten.  Dat kan natuurlijk niet. Op een stoeltje in de passagiersplaats vooraan is ook niet haalbaar, omdat hij altijd aan het stuur probeert te geraken.  Zijn ouders hebben al heel veel geprobeerd, maar Tan Lee is niet rustig te krijgen in de auto.  Als hij vastgezet wordt in zijn autostoel achteraan, krijst hij zijn longen uit zijn lijfje en wringt zich uiteindelijk toch los. Uiteindelijk komen de ouders tot de ontdekking dat het voor hun zoontje te beangstigend is om alleen achteraan te zitten.  Hij vreest letterlijk voor zijn dood. Ze proberen vanalles uit om hem gerust te stellen op zijn veilige plek achteraan. Wat hem het uiteindelijk geruststelt is de foto’s van de bestuurder en passagier die achteraan de rugleuning bevestigd zijn.  Zo ziet Tan Lee altijd het gezicht van mama en papa, ook als hij achteraan zit. 

Als adoptieouder is het belangrijk op de eerste plaats begrip op te brengen voor het controlegedrag. Het kan lang duren voordat een kind zich aan de ouder gaat toevertrouwen. Je merkt als ouder dan misschien dat hij/zij opeens geholpen wil worden bij iets dat hij/zij al lang zelf kon, bijvoorbeeld bij het aankleden of met eten (cfr. teruggaan en inhalen bij hechting). Dat is een positief signaal. Geduld is met andere woorden noodzakelijk.

Neem op een positieve manier de leiding. Leg niet op alle slakken zout, maar wees duidelijk over de dingen die je belangrijk vindt. Soms is er alleen even een omweg of extra hulp nodig om jouw doel te bereiken.

Als je een grote controlebehoefte merkt, probeer er dan met nieuwsgierigheid op te reageren om zo je kind te begrijpen in plaats van te beoordelen. Toon dat je oprecht geïnteresseerd bent, kijk goed en luister naar de gevoelens die je kind ervaart en benoem deze. Kinderen die voelen dat je hun ervaringen echt probeert te begrijpen, gaan zich openstellen.

Pifou was 6 maanden toen we hem adopteerden. Hij was sterk ondervoed.  Sinds hij bij ons is eet hij alles wat eetbaar en niet eetbaar is.  Hij is ondertussen 5 jaar en heeft overgewicht.  Hij verzamelt eten en verstopt het in huis.  Aan tafel lukt het ons nu om hem normale porties te laten eten en rustiger te eten.  Op school schrokt hij wel alles onmiddellijk binnen.

Controlebehoefte als overlevingsmechanisme komt vooral naar voor wanneer je kind stress ervaart. Ga daarom na bij je kind wat spanning doet stijgen en hoe deze weer naar omlaag kan. Het kan nodig zijn je verwachtingen bij te stellen omdat je kind (door alle stress) op een ander sociaal-emotioneel niveau functioneert dan zijn/haar leeftijd doet vermoeden.

Het kan helpen om je kind een keuzemogelijkheid te geven. Dit betekent niet dat je je kind in alles zijn zin moet geven. Som voor jezelf op in welke situaties je het een eigen keuze kan geven. Zo laat je je kind ervaren dat het invloed heeft op de omgeving.

Jerina is 6 en ongeveer 4 jaar in ons gezin. Ze is een echte dwingeland. Ze wil altijd bepalen wie waar zit aan tafel en laat de afstandsbediening van de televisie nooit los. Als we proberen een grens te trekken, krijgt ze een driftbui tot ze toch haar zin mag doen. We vinden het moeilijk om hard te zijn omdat ze al zoveel meegemaakt heeft voor haar adoptie.

Het kan soms nodig zijn om therapeutische hulp in te roepen. Met traumabehandeling door middel van EMDR kan je bijvoorbeeld werken rond onbewuste overlevingsmechanisme en negatieve opvattingen over zichzelf of de ander.

Tekst: Kristina Van Remoortel

Bronnen:

  • Steunpunt Adoptie. Teruggaan en inhalen: De kwetsbare gehechtheidsontwikkeling van geadopteerden.
  • Thoomes-Vreugdenhil, J.C.A., Giltaij, H.P. , van Hulzen, A.J.M., & de Waal J. (2006). Behandeling van hechtingsproblemen. Bohn Stafleu van Loghum.
  • Stichting Adoptievoorzieningen (2016). Adoptie en hechting als proces. Informatie voor ouders. Utrecht.
  • www.etymologiebank.nl, geraadpleegd op 15/01/2019
  • www.kindertherapiedenhaag.nl, geraadpleegd op 15/01/2019

Teruggaan en inhalen: De kwetsbare gehechtheidsontwikkeling van geadopteerden

Het opnemen van een vreemd kind in het gezin is misschien zo oud als de mensheid. Vroeger stond het garanderen van een erfgenaam hierbij centraal. Sinds de jaren 50 is adoptie een fenomeen geworden dat landen en continenten overschrijdt.

Hoewel de meeste aspirant-ouders pas aan adoptie denken als ze zelf geen eigen kinderen kunnen krijgen is het duidelijk dat bij het fenomeen van interlandelijke adoptie verantwoordelijkheden komen kijken die de privésfeer van gezinnen duidelijk overschrijden. Vermits de meeste herkomstlanden ontwikkelingslanden zijn en de meeste ontvangende landen geïndustrialiseerde, rijke landen, is het gevaar van kinderhandel en uitbuiting niet denkbeeldig.

  • Adoptiebeleid in België
  • Onderzoek
  • Veranderend profiel van adoptiekinderen
  • Extra opvoedings- en ontwikkelingstaken in verband met gehechtheid
  • ons adoptiekind is aangekomen, wat nu met de hechting?
  • Strategie van teruggaan en inhalen
  • Tips voor adoptieouders

 

Adoptiebeleid in België

Het huidige adoptiebeleid in België steunt op twee belangrijke internationale verdragen die het belang van het kind centraal zetten. Uitgangspunt is dat kinderen via adoptie een goede tweede kans moeten krijgen; dat het belang van het kind primeert. Ouders zoeken voor een kind dus in plaats van een kind voor ouders.

  • Verdrag van de Rechten van het kind

Het eerste belangrijke verdrag is het Verdrag van de Rechten van het Kind dat in 1991 door België werd geratificeerd. Hierin wordt duidelijk gesteld dat internationale adoptie pas mag overwogen worden als alle mogelijkheden in het land van herkomst voor het kind zijn uitgeput. Het recht van een kind om in zijn oorspronkelijk milieu en bij zijn eigen familie op te groeien staat centraal.

  • Het Haags Verdrag inzake interlandelijke adoptie

In september 2005 ratificeerde België het Haags Verdrag inzake interlandelijke adoptie. Dit verdrag legt de bevoegdheden en verplichtingen voor herkomst- en ontvangende landen vast.
Herkomstlanden moeten nagaan of er werkelijk geen kansen meer zijn voor het kind in het eigen land en of de ouders vrijwillig afstand hebben gedaan. Ontvangende landen engageren zich hierbij om geschikte kandidaten voor het kind te zoeken. Via voorbereiding en selectie van kandidaten proberen ze ervoor te zorgen dat kinderen een goede tweede kans krijgen. De overheid van het ontvangende land oefent met andere woorden controle uit op wie mag adopteren en wie niet.

  • Federale adoptiewet

Pas in 2007 is de nieuwe federale adoptiewet in voege gegaan die het mogelijk maakt dat alle Belgische kandidaat-adoptanten beantwoorden aan de voorwaarden van het Haagse verdrag. Daarnaast beoogt de wet dat er nazorg moet georganiseerd worden voor geadopteerden en hun ouders.

Vertrekpunt is de actuele stand van het onderzoek naar de effecten van interlandelijke adoptie. Daarna gaan we in op het veranderde profiel van de kinderen die nog voor adoptie in aanmerking komen. Zo wordt duidelijk dat van adoptieouders een stevig pedagogisch potentieel wordt verlangd.

Zowel de geadopteerden als de adoptieouders staan voor extra taken die een leven lang meespelen. In de lezing belichten we één van deze extra‘s: gehechtheid. Zowel bij de voorbereiding van kandidaat-adoptanten als in de nazorg neemt dit thema een belangrijke plaats in.

 

Onderzoek

In de afgelopen decennia zijn er honderden psychologische en pedagogische studies naar adoptie gepubliceerd. De belangrijkste conclusie is dat adoptiekinderen maatschappelijk kwetsbaar zijn.
Zij hebben meer en vaker gedragsproblemen en meer emotionele problemen in vergelijking met hun niet-geadopteerde leeftijdsgenoten.

In de jong-volwassenheid lopen geadopteerden als groep een groter risico op het ontwikkelen van psychische problemen. Volgens een Zweeds onderzoek lopen geadopteerden een hoger risico te overlijden ten gevolge van suïcide, doen zij vaker een suïcidepoging en zijn zij vaker opgenomen ten gevolge van verslavings- of psychiatrische problematiek.  Al deze studies benadrukken de risico’s die adoptie met zich mee kan brengen.

Femmie Juffer beargumenteert in haar inaugurale rede dat adoptiekinderen niet zonder meer met leeftijdgenoten vergeleken moeten worden. Het alternatief voor adoptie is vaak het achterblijven in een (verwaarlozende) tehuisomgeving, met alle negatieve gevolgen van dien. In een omvangrijk meta-analytisch onderzoeksproject namen Juffer en Van Ijzendoorn 270 adoptiestudies naar het functioneren van adoptiekinderen op.  Het gaat over geadopteerden van alle leeftijden, geadopteerd voor hun eerste verjaardag of erna, internationaal of binnenlands geadopteerden, jongens/meisjes enz.

De resultaten van deze meta-analyse werden voorgesteld in The Emanuel Miller Lecture 2006: Adoption as an intervention.  Zij tonen op overtuigende manier aan dat, naast de eerder genoemde risico’s en problemen, adoptiekinderen de in een tehuis of elders opgelopen achterstanden, grotendeels inhalen.

“Is het glas halfleeg of is het halfvol?” Zo introduceert Juffer steeds de vaststelling dat adoptiekinderen vergeleken met de situatie waaruit ze komen, een indrukwekkende inhaalslag maken op alle terreinen van de ontwikkeling:

  • fysieke ontwikkeling,
  • gehechtheid,
  • cognitieve ontwikkeling,
  • zelfwaardering en
  • gedragsproblemen.

Adoptie kan gezien worden als een effectieve interventie die adoptiekinderen een grote voorsprong geeft op de leeftijdgenoten die ze achterlaten in een tehuis. Tegelijkertijd kampen adoptiekinderen met achterstanden wanneer hun ontwikkeling wordt vergeleken met hun huidige leeftijdgenoten.

Er zijn significante achterstanden wat betreft lichamelijke groei, gehechtheid, schoolprestaties en gedragsproblemen.

  • bij adoptiekinderen die na hun eerste verjaardag werden geadopteerd vinden we meer achterstanden;
  • wat gehechtheid betreft lopen adoptiekinderen meer risico op een gedesorganiseerde gehechtheid;
  • internationaal geadopteerden lopen niet meer risico op allerlei ontwikkelingsproblemen dan binnenlands geadopteerde kinderen en bij gedragsproblemen zijn zij zelfs in het voordeel;
  • adoptiekinderen & -ouders zijn oververtegenwoordigd in de hulpverlening.

Precies dit laatste is belangrijk in de context van vroege ouder-kind begeleiding.  De bevindingen uit de meta-analyse mogen ons niet overmoedig maken.  Adoptieouders en hun kinderen leven in deze maatschappij en worden afgerekend ten opzichte van hun huidige mede-ouders en leeftijdgenoten.  In deze context hebben zij extra opvoederstaken en ontwikkelingstaken.

 

Veranderend profiel van adoptiekinderen

De laatste jaren verandert het profiel van de kinderen die voor adoptie in aanmerking komen. Anders gezegd: het zijn niet meer hoofdzakelijk kleine jonge, gezonde baby’s die geadopteerd worden. De landen waaruit geadopteerd wordt wisselen ook.

Waarom dit profiel zo drastisch wijzigt is een niet makkelijk te beantwoorden vraag. Laat ons het hier simpel en optimistisch houden en ervan uitgaan dat het subsidiariteitprincipe uit het Haagse Verdrag beter wordt nagevolgd.

Dit impliceert dat interlandelijke adoptie echt pas als laatste redmiddel wordt gehanteerd als alle andere mogelijkheden in het land van herkomst uitgeput zijn. Een ultimum remedium. Hoewel het aantal internationale adopties in de meeste landen terugloopt, lijkt er toch nog voldoende legitimatie te bestaan om ermee door te gaan, refererend naar de bevindingen van Van IJzendoorn en Juffer die benadrukken dat adoptie een krachtige interventie is. Een die je op grond van onderzoeksresultaten evidence based mag noemen.

Een kinderbeschermingsmaatregel op individueel niveau die evidence based is, misschien wel de enige volgens Vincke, blijft echter de kwetsbaarheid van de geadopteerde en zijn gezin.

Dit veranderende profiel van adoptiekinderen heeft wel gevolgen voor preventie en nazorg.

In de landen van herkomst worden de kleine, jonge baby’s steeds meer binnen de eigen familie of een pleeggezin opgevangen. De kinderen die nog voor interlandelijke adoptie in aanmerking komen, zijn diegene die we naar onze normen kinderen met een kinderbeschermingsverleden zouden noemen.

Het gaat dan om

  • kinderen die een langdurig verblijf in een tehuis achter de rug hebben,
  • kinderen wiens ouders uit de ouderlijke macht zijn ontheven omwille van verwaarlozing of mishandeling,
  • kinderen met een zwaar medisch of sociaal dossier,
  • kinderen met special needs,
  • siblings (groepjes van biologische verwante kinderen) en
  • kinderen ouder dan 4 jaar.

In feite komen adoptie en pleegzorg zo dichter naar elkaar toe omdat achtergrond van de kinderen waarvoor een gezin wordt gezocht meer vergelijkbaar wordt. Dit betekent voor adoptieouders een verzwaring van hun opvoedingstaak.

 

Extra opvoederstaken en ontwikkelingstaken in verband met gehechtheid

De meta-analyse van Juffer en Van Ijzendoorn laat zien dat adoptiekinderen ongeveer tweemaal zo vaak gedesorganiseerde gehechtheid vertonen als kinderen in normatieve groepen (31 t.o.v. 15 %).  Tegelijkertijd benadrukt deze studie een indrukwekkende inhaalslag, want kinderen in tehuizen tonen veel vaker gedesorganiseerde gehechtheid (66%).

Deze inhaalslag gebeurt echter niet vanzelf en de adoptie is slechts de eerste stap.  Het eigenlijke werk gebeurt in het adoptiegezin. Adoptieouders moeten dus voorbereid en ondersteund worden om de inhaalslag ook op individueel niveau waar te maken.

In de verplichte voorbereidingscursus voor kandidaat-adoptieouders wordt op verschillende niveaus gewerkt.

Eerst en vooral proberen we kandidaat adoptanten te doen beseffen dat vroege ervaringen met verzorgingsfiguren een invloed hebben op de interne representatie van gehechtheid die het kind met zich meebrengt.  Dit gebeurt a.d.h.v. inzichten uit de gehechtheidstheorie, maar evengoed door een inleefoefening.

De inhaalstrategie volgens T. Bakker, waarin de ontwikkeling van gehechtheid voorgesteld zoals ze idealiter verloopt (aan de linkerkant) en het tegenovergestelde (aan de rechterkant).

 

Ons adoptiekind is aangekomen, wat nu met de hechting?

Adoptieouders willen graag dat een adoptiekind 'hun' kind wordt en aan hen gehecht geraakt. Zij doen er alle moeite voor om een goede, wederzijdse band te krijgen met hun kind. Bij adoptie is er de complicatie dat een adoptiekind altijd minstens één scheiding heeft meegemaakt en soms onverschillig of afwijzend is behandeld in zijn vorig milieu. Deze ervaringen kunnen hun uitwerking hebben op het vertrouwen dat het kind in de eerste levensjaren opbouwt. Adoptieouders kunnen hun kind helpen dit vertrouwen te bereiken of te herstellen.

Hechting is echter niet hetzelfde als binding, een begrip dat in de jaren ’70 erg in de mode kwam door het werk van twee Amerikaanse kinderartsen. Binding zou plaatsvinden in de eerste uren na de geboorte; het moment waarop zowel moeder als de pasgeboren baby biologisch klaar zijn om een band aan te gaan.

De onderzoekers dachten dat er een kritieke periode was waarin de binding moest ontstaan, een soort alles-of-nietssituatie. Slecht nieuws dus voor adoptieouders. Het wetenschappelijk onderzoek dat aanleiding gaf tot deze theorie was echter voornamelijk uitgevoerd bij dieren.  Maar een mensenbaby is gelukkig geen aap of gans en er is geen wetenschappelijk onderzoek dat erop wijst dat een dergelijk “bindingsuur” bij mensen bestaat.
Baby’s worden wél geboren met een bijna ingebouwd vermogen om de nabijheid van volwassenen uit te lokken om te kunnen overleven. Pas als een baby deze vermogens lange tijd gebruikt, en er een wisselwerking ontstaat met de volwassene die voor het kind zorgt, ontstaat er hechting.  Je kunt dus misschien beter over een gevoelige dan over een kritieke periode spreken.

Belangrijk is ook dat we hier spreken van een wisselwerking. Het hechtingsproces is wederzijds en moet ook op gang komen vanuit de adoptieouder(s). Volwassenen hebben immers ook ingebouwde vermogens om op baby’s of kinderen te reageren en heel vaak hebben die vermogens te maken met hoe er op onszelf als baby of als kind is gereageerd.

Hechting is dus een wederzijds proces. Het gaat om de band die ontstaat tussen een jong kind en zijn voornaamste verzorgers, meestal zijn ouders. Jonge kinderen (baby’s) zijn hulpeloos wanneer er geen volwassenen zijn die voor hen zorgen en hen het nodige geven (eten, knuffels…).  Zonder hen kan hij niet overleven, wordt hij niet tegen gevaar beschermd.

Gek genoeg zorgt een goede band (veilige gehechtheid) tussen kind en ouders ervoor dat het kind vrij is om de wereld te verkennen omdat hij er gerust in is dat zij er zullen zijn wanneer hij ze nodig heeft.  Een veilige afhankelijkheid is de voorwaarde voor een gezonde onafhankelijkheid. Bovendien bestaat er een duidelijke link tussen die veilige gehechtheid en het zelfbeeld van een kind: “Als ik zo graag gezien word, dan moet ik wel de moeite waard zijn.” Het omgekeerde geldt jammer genoeg ook.

Bijna alle kinderen hechten zich aan iemand, alleen verschilt de kwaliteit van die gehechtheid sterk.
In welke mate wordt het kind geborgenheid, rust en voorspelbaarheid geboden of is de zorg die het kind krijgt ontoereikend en onvoorspelbaar?
Adoptiekinderen zijn dus geen onbeschreven blad, de gehechtheidservaringen die ze opdeden met vroegere verzorgers bepalen mee hun huidig gedrag.

Kinderpsychiater Peter Adriaenssens spreekt van een filter, therapeute Truus Bakker spreekt van een gehechtheidsrepresentatie, een innerlijk schema over “being with the other”, hoe het samenzijn met een volwassene zal zijn.

  • Een adoptiekind dat liefdevolle zorg van zijn verzorger(s) mocht ondervinden, erop kon rekenen wanneer nodig, erop kon terugvallen in stressvolle situaties… neemt deze blauwdruk mee naar zijn adoptieouders. Hij verwacht van hen ook steun en koestering en vertrouwt erop dat ze er zullen zijn wanneer nodig, al zal hij waarschijnlijk wel een fase van rouw doorlopen omwille van het verlies van die eerste band.
  • Een adoptiekind dat heeft ondervonden dat volwassenen weinig voorspelbaar waren in hun zorg en niet boden wat hij nodig had, neemt deze ervaring ook mee.
  • Een kind dat ondervond dat volwassenen steeds wisselden en geen constante zorg konden bieden neemt deze ervaring ook mee.

Het is de verdienste van de Britse professor J. Bowlby en zijn opvolgers Ainsworth en Main dat zij hechting hebben onderzocht en beschreven als een proces dat ontstaat in de relatie tussen een kind en zijn vaste verzorgers.

Het hechtingsproces verloopt volgens hen in verschillende stappen of fasen.  Truus Bakker heeft deze stappen in een model verwerkt dat zij de hechtingspiramide noemt. Het beeld van de piramide staat voor het idee dat de onderste bouwsteen, basisveiligheid, er goed en stevig moet staan opdat de volgende bouwstenen zouden kunnen worden opgebouwd.

Voor adoptieouders die net ouder zijn geworden is het dan erg belangrijk om de signalen van hun kind te leren kennen zodanig dat ze kunnen ontdekken wat hun kind nodig heeft en welke bouwstenen er nog geheel of gedeeltelijk moeten worden opgebouwd.  Dit noemen we de  strategie van teruggaan en inhalen.

We bespreken bouwsteen per bouwsteen hoe deze fase in de “ideale” situatie verloopt tussen een baby en zijn verzorger (meestal de moeder) om dan te kijken wat adoptieouders kunnen doen voor een kind dat in deze fase wat te kort is gekomen.

 

Bouwstenen van de hechtingspiramide

1. Eerste bouwsteen: basisveiligheid

In de eerste drie maanden van zijn leven is een kind volledig afhankelijk van één of meer volwassenen.  Een baby kan zich goed voelen of niet (lust of onlust) en hij/zij kan dit uiten door tevreden te slapen of te drinken, of door te huilen en onrustige bewegingen te maken. 

Als reactie op die signalen zal de ouder of verzorger de baby dragen, wiegen, beschermen, voeden of liefdevol aanraken. De ouder of verzorger leert aanvoelen wat de baby nodig heeft en wanneer goed op zijn signalen wordt gereageerd, zal de baby zich veilig voelen. Zo wordt de wereld van de baby voorspelbaar: “Als ik het signaal geef dat ik honger heb, dan krijg ik te eten”. De baby gaat wennen aan de stem van de ouder of verzorger, aan geuren en lichaamstaal. Voor de ouder of verzorger is het een fase van leren kennen, aanvoelen en aanbieden wat de baby nodig heeft.

Voor een adoptieouder is het in deze fase heel belangrijk (onafgezien van de leeftijd van hun kind) om hun kind te leren kennen en te leren welke signalen het geeft als het iets nodig heeft. Even belangrijk is het om op de signalen (hoe klein ook) te reageren, zodat hun kind beseft dat er iemand is die hun signalen ziet. Het kan een steun zijn om in het herkomstland, bijvoorbeeld van de verzorgers, al te vernemen welke signalen je kind geeft.

Om basisveiligheid te geven is het ook belangrijk om een voorspelbare structuur te bieden, en rekening te houden met een niet te abrupte overgang tussen de structuur die een kind kende en deze die adoptieouders geven.

Basisveiligheid is ook lichamelijke veiligheid geven, het kan belangrijk zijn om een kind terug flesvoeding te geven, hoewel het al vast voedsel kan eten. Heel wat adoptieouders gaan “kangoeroeën”, dit wil zeggen hun kind in een draagzak of draagdoek dicht tegen zich aan dragen.  Zo voel je niet alleen beter de signalen van je kind, maar leert je kind jou ook kennen.

2. Tweede bouwsteen: toevertrouwen

Tijdens deze fase ontstaat een begin van herkenning; de baby kan langzamerhand onderscheid maken tussen verschillende stemmen en gezichten. Dit heeft te maken met de rijping van de hersenen, maar ook met de verfijning van horen en zien.

In het begin lacht de baby nog naar iedereen, maar nu wordt het kringetje van mensen waarbij de baby zich op zijn gemak voelt kleiner. Het kind stelt zich open voor de persoon die hem veiligheid geeft en er ontstaat een wisselwerking.   Truus Bakker spreekt in dit verband over een soort stressthermostaat.

Onveiligheid (zoals honger)  creëert stress, een baby voelt de spanning, geeft een signaal, de verzorger komt en zorgt dat de spanning weer weggaat. Dit herhaalt zich zo vaak dat alleen al de gedachte “de verzorger komt” voldoende kan zijn om te kalmeren. Op die manier wordt in dat eerste jaar onze stressthermostaat als het ware afgesteld. Kinderen die een dergelijke geruststellende verzorging hebben gemist, zijn dus niet zo goed in staat om zichzelf tot rust te brengen.

Het kind ontdekt dat het die persoon als het ware kan gaan bespelen. Door te lachen en geluidjes te maken kan het bijvoorbeeld het contact met de verzorger verlengen. Het leert hoe hij/zij de aandacht van de verzorger kan vasthouden. Voor het kind en de verzorger wordt het gedrag van de ander voorspelbaar en betrouwbaar en het kind zal nu één of meerdere personen vertrouwen.

In deze fase is het erg belangrijk dat adoptiekinderen leren dat niet alleen hun signalen worden gezien en dat de wereld veilig en voorspelbaar wordt, maar dat het de adoptieouders zijn waar ze zich aan kunnen toevertrouwen en niet iedereen.

Om dit te bevorderen kunnen adoptieouders zich spiegelen aan ouders die bezig zijn met baby’s tussen drie en acht maanden oud (weer onafgezien van de leeftijd van hun adoptiekind); in deze fase zijn ouders vaak heel dicht met hun gezicht naar een kind toegewend. In het face-to-facecontact imiteren ze ook vaak de gelaatsuitdrukkingen van hun kind, wat spiegelen genoemd wordt. Op deze manier merkt een kind dat zijn signalen gezien en herkend worden en leren ze ook de gelaatsuitdrukkingen van hun ouders kennen.

In deze fase leren kinderen ook hun lichaam kennen omdat ouders in dagdagelijkse verzorgingssituaties dat lichaam in al zijn facetten benoemen. Je kan dit verder uitbouwen door middel van babymassage. Voor oudere kinderen bouwt de bewegingspedagogiek van V. Sherborne, die in een aantal kleuterscholen wordt toegepast, verder op dit thema.

3. Derde bouwsteen: zelfvertrouwen/onzekerheid

De derde steen is die van de eigenlijke hechting. In deze fase leert een kind actief meewerken om te krijgen wat hij wil of nodig heeft. Door de ontwikkeling van de fijne en de grove motoriek kan het kind nu zelf iets pakken en zelf achter de ouder of opvoeder aangaan, ook als die even uit het zicht verdwijnt.

Het is van groot belang dat een kind de angst voor de scheiding van de verzorger kan overwinnen en dit gebeurt als het leert dat die persoon steeds terugkomt. Het kind vormt zich dan een stevig beeld van de vertrouwde persoon, ook als die even weg is.

Hoe veiliger en steviger die band is geworden bij de tweede bouwsteen en hoe meer de vertrouwde persoon via alle zintuiglijke kanalen (horen, zien, voelen, bewegen, geuren) indruk heeft gemaakt op het kind, hoe beter het kind die persoon in zijn geheugen kan houden. Door dit vertrouwen kan een kind er actief op uitgaan om te ontdekken wat het zelf kan en zo zelfvertrouwen opdoen.

Welke leeftijd je adoptiekind ook heeft bij aankomst, om zelfvertrouwen op te bouwen moet basisveiligheid en toevertrouwen eerst opgebouwd zijn. Adoptieouders moeten dus voldoende tijd  nemen voor die eerste twee bouwstenen. Als een kind zich aan jou heeft toevertrouwd kan je het zelfvertrouwen gaan stimuleren door te laten voelen dat je er op afstand blijft, dit door heel veel te benoemen wat het kind doet, denkt en voelt. In deze fase kan je het afstand nemen oefenen met kiekeboe- en verstopspelletjes.

Soms moet je kinderen nog visuele ondersteuning geven voor het feit dat je er als ouder nog steeds voor hen bent, zelfs wanneer niet lijfelijk aanwezig.  Dit kan bijvoorbeeld door het meegeven van een foto van de ouders naar de oppas of een foto in de slaapkamer te zetten bij een kind dat moeilijk alleen durft te slapen. In deze fase is het ook belangrijk dat er rituelen voor afscheid en terugkomst worden ingebouwd. Dit maakt het voor een kind veiliger en voorspelbaar. Ga bijvoorbeeld nooit weg zonder dat je dit hebt aangekondigd want dit vergroot alleen de onzekerheid.

4. Vierde bouwsteen: zelfstandigheid

De vierde bouwsteen wordt gekenmerkt door het zich losmaken tot zelfstandigheid. Het kind ontdekt dat het zelf iemand is, los van de vertrouwenspersoon. Ook al is de vertrouwenspersoon weg, toch kan het kind zich een innerlijk beeld van hem of haar vormen. Tijdens deze fase ontstaan symboolvorming en taal.

Niet voor niets is één van de eerste woordjes van een kind de benaming van de vertrouwenspersoon of -personen, meestal mama en papa. Het kind wordt zelfstandig en geniet van de vrijheid die het loslaten oplevert. De vertrouwenspersoon blijft een veilige haven, voor als het nodig is.

Ouders en verzorgers merken al snel dat het kind hiermee experimenteert tijdens de beruchte koppigheidsfase: “neen ikke zelf doen”.  Geven en nemen wordt mogelijk.  Het kind kan nu ook afstand doen van iets omwille van de band met de vertrouwenspersoon om hem of haar een plezier te doen.

In deze fase is het belangrijk dat adoptieouders verder bouwen door nog veel meer samen met hun kind de dingen die hun kind doet, denkt of voelt te gaan benoemen. Zo leert het kind wie hij en zijn ouders zijn. Pas in deze fase kunnen ouders ook gaan verwachten dat kinderen ook leren wat grenzen en regels zijn.

5. Vijfde bouwsteen: creativiteit

Bij het opbouwen van de vijfde bouwsteen ontdekt het kind dat het zelf actief kan ingrijpen, creatief kan zijn en de wereld naar zijn hand zetten. Doordat het zich steeds meer los van de vertrouwenspersoon kan voelen, kan het zich nu ook inleven in de ander. In rollenspellen wordt dit eindeloos uitgeprobeerd (bv. vadertje en moedertje spelen).
Voor adoptieouders kan in deze fase het accent nog meer gaan liggen op benoemen, maar dan vooral het benoemen van gevoelens.  Pas doordat een kind zijn eigen gevoelens leert kennen kan het zich gaan inleven in de gevoelens van anderen.

 

Tips voor adoptieouders

  • Het gedrag van het kind is pas goed te begrijpen vanuit zijn specifieke achtergrond. Probeer zoveel mogelijk achtergrondinformatie over het kind in te winnen.
  • Kijk goed hoe het kind met zichzelf, de dingen om zich heen en andere kinderen en volwassenen omgaat. Zo is er vaak met het kind omgegaan. Kinderen die zich nog niet veilig voelen houden bijvoorbeeld constant hun omgeving in de gaten. Kijk ook goed naar het niet-verbale gedrag van je kind; ouders denken soms dat hun kind geen signalen geeft terwijl het heel duidelijk in hun richting kijkt als het zich bijvoorbeeld pijn doet.
  • Ouders durven nog te weinig terug te gaan in de emotionele ontwikkeling uit angst dat ze dan niet genoeg zouden “opvoeden”. Ook hun omgeving reageert vaak in deze stijl. Het teruggaan in de emotionele ontwikkeling leidt ook vaak tot regressie bij het adoptiekind en vergt een grote flexibiliteit van de adoptieouders. Veel ouders ervaren dit ook als erg emotioneel bij zichzelf.
  • Bij vroeg ontstane tekorten is huidcontact, de toon van de stem en de lichaamstaal “sprekender” dan de gesproken taal.
  • Praat met andere (adoptie)ouders, soms heb je te weinig vergelijkingspunten om te weten wat het is om een jong kind op te voeden. Slapeloze nachten, eenkennigheids- en koppigheidsfase worden zeer snel als adoptiespecifiek gezien en ze missen de relativering van het “doordeweeks” ouderschap.
  • Het adoptiekind begint zich vaak eerst aan één van de ouders te hechten waardoor de andere ouder zich onzeker gaat voelen en zich terugtrekt.  De ouder bij wie de hechting dan het eerst op gang komt, moet dan zelf door vertrouwen te laten zien in de andere ouder voorzichtig veiligheid opbouwen. “Forceren” geeft alleen maar een tegenovergesteld effect.
  • Wanneer je geconfronteerd wordt met het fenomeen van het “allemansvriendje” kan het ook nodig zijn om aan je omgeving uit te leggen dat je kind geen gemeenschapsobject is. Als een baby om de haverklap uit de kinderwagen zou gehaald worden door vreemden, zou je als ouder terecht reageren dat je dit niet op prijs stelt. Waarom dan niet wanneer een kind bij wildvreemden op schoot kruipt.
  • Peuters en kleuters die niet veilig gehecht zijn, kan je beter niet straffen of negeren. Negeren maakt het gedrag alleen nog maar erger. Zij hebben al een blauwdruk van: wat ik ook doe, er wordt toch niet op mij gereageerd. Negeren versterkt dit gevoel nog eens. Straffen werkt evenmin bij kinderen waar de aansluiting opvoeder-kind niet voldoende hecht is. Een kind dat gestraft wordt, krijgt afkeuring van zijn ouders. Het willen behouden van de relatie zet een veilig gehecht kind ertoe aan om het gewenste gedragspatroon te ontwikkelen. Een kind dat niet veilig gehecht is, zal geen behoefte voelen om de relatie te herstellen en kan geen spijt hebben van zijn gedrag. Beter in dit geval is het kind vast te pakken zodat het stopt met het ongewenste gedrag en het lichamelijk contact herstellen.
  • Bij schoolse problemen wordt veel te snel gereageerd met “remedial-teaching”, terwijl een aantal veel vroegere vaardigheden dan de schoolse nog moeten worden aangeleerd. Het overdoen van de tweede of de derde kleuterklas geeft vaak betere resultaten dan het overdoen van het eerste leerjaar, omdat nu net die vroegere vaardigheden daar nog meer aan bod komen.

Bibliografie
  • D. Brodzinsky, “Geadopteerd”  Een leven lang op zoek naar jezelf, Ambo Amsterdam 1997  236 p. ISBN 9026314817
  • F.C. Verhulst, H.J.M. Versluis, “Buitenlandse Adoptiekinderen, Vaardigheden en probleemgedrag”, Van Gorcum Assen Maastricht, 1989, 110 p.  ISBN 90 232 2470 1
  • A.Lieberman, “ Mama begrijp je me wel?”  Het gevoelsleven van Uw peuter. Kosmos, Utrecht Antwerpen  1995, 256 p. ISBN 90 215 2538 0
  • F.Juffer  “Adoptiekinderen”  Opvoeding en gehechtheid in het gezin., Boom Amsterdam 1997, 174 p. ISBN 90 5352 340 5
  • D.Michielsen, “Wennen en Hechten, een handreiking voor adoptiegezinnen”, Ouders Online, SWP Amsterdam 2004, 122 p., ISBN 90 6665 539 9
  • R.Wolfs, “Wereldkind, praten met je adoptiekind”, De Prom 2004,
  • M.H.van Ijzendoorn, “Opvoeding over de grens, gehechtheid, trauma en veerkracht”, www.boomonderwijs.nl, 265p., 2008, ISBN 978 90 473 0071 7


Auteurs: Katherine D’Hoore, Martien Kruts, Nadine Meeus en Ann Somers
 

Therapieboekje over hechtingsproblemen voor hulpverleners en hun cliënten

"De boom met de korte wortels" (2020) is een therapieboekje over hechtingsproblemen dat gebruikmaakt van metaforen om makkelijker te praten over trauma's en problemen.

Het is gebaseerd op een waargebeurd verhaal en kan geadopteerde kinderen en jongeren met hechtingsmoeilijkheden (al dan niet met een licht verstandelijke beperking) helpen in hun acceptatieproces, hen laten inzien dat zij niet alleen ‘anders’ maar vooral bijzonder zijn.

Het boekje werd geschreven door Christien van 't Hof en geïllustreerd door Hanna Salonen voor hulpverleners die met kinderen en jongeren met een hechtingsproblematiek werken.

Hechtingspiramide: Benoemen en sensitieve responsiviteit

Een manier om moeilijk gedrag te voorkomen is de techniek van het benoemen , een techniek die komt vanuit basiscommunicatie en gehanteerd wordt bij “Basic trust” in Nederland. 

Bouwsteen I: Opvangen van de signalen van je kind 

Alles wat een kind doet, zegt, voelt, wil kunnen we een initiatief of een signaal noemen. Ieder kind laat per moment één of meer signalen of initiatieven zien.  Zo kan bijvoorbeeld alleen maar kijken een signaal zijn. 

Het is van belang dat de vertrouwde persoon het kind duidelijk laat weten dat het zijn of haar signalen ziet.  Met andere woorden, het is van belang dat de opvoeder het kind ziet zoals het is, zodat het kind diep vanbinnen het gevoel krijgt dat het er mag zijn

Goed kijken naar de signalen van het kind en uitdrukkelijk laten weten dat je de signalen van het kind ziet zijn noodzakelijk  voor een veilige hechting en geven het kind basisvertrouwen:  Bouwsteen I in de hechtingspiramide.

Bouwsteen II: Spiegelen en volgen van de signalen

Dat je het signaal of initiatief van een kind opmerkt kan je al laten weten door te knikken, een toegewende houding aan te nemen, oogcontact, een vriendelijke gelaatsuitdrukking, een zachte stem, een knipoog enz.

Een veel gebruikte manier, vele opvoeders doen dit automatisch bij hele kleine kinderen, om te laten zien dat je het signaal van een kind ziet is spiegelen.  Dit is letterlijk nabootsen van gelaatsuitdrukkingen, gebaren, stem enz.

Het volgen van initiatieven of signalen is ook een veelgebruikte manier die goed werkt bij kinderen die minder makkelijk oogcontact maken.  Met volgen bedoelen we meegaan of meekijken in de richting van wat het kind opmerkt of interesseert. 

Bijvoorbeeld, een kind schrikt van een hard geluid achter hem en jij kijkt mee met het kind in de richting van heb geluid.  Doordat de vertrouwde persoon spiegelt en volgt ontstaat toevertrouwen, bouwsteen II in de hechtingspiramide.

Bouwsteen III: Benoemen om zelfvertrouwen te stimuleren

Wanneer het kind dan de ”toevertrouwde perso(o)n(en)” als uitvalsbasis gaat gebruiken om op verkenning uit te gaan wordt benoemen een techniek die opvoeders kunnen gebruiken om zelfvertrouwen te stimuleren, bouwsteen III in de hechtingspiramide.

Benoemen is onder woorden brengen wat het kind hier en nu doet, wil, denkt of voelt.  Je geeft dus bij wijze van spreken “ondertiteling” aan het signaal of initiatief van een kind.

Voorbeelden:

  • Benoemen wat het kind doet: Jij zet er een blokje bovenop, jij gooit met het autootje….
  • Benoemen wat het kind wil: Jij wil graag die bal hebben
  • Benoemen wat het kind voelt: Jij moet nu wel heel erg moe zijn
  • Benoemen wat het kind denkt: Jij denkt nu, wie is dat nu weer?

Waarom is benoemen zo belangrijk?

Door het kind te benoemen, helpen opvoeders het kind een ik-besef te ontwikkelen (wie ben ik, wat doe ik, wat wil ik, wat voel ik, wat denk ik…).  Ze helpen het kind zichzelf te ervaren. 

In het contact met de opvoeder wordt het kind, doordat het benoemd wordt, als het ware een niet-beoordelende spiegel voorgehouden.  Daardoor gaat het kind zich gaandeweg toevertrouwen aan diegene(n) door wie het “gezien” wordt, bij wie het zich daardoor ook veilig voelt. 

De angst om de vertrouwde persoon te verliezen neemt af, de nood aan controle van het kind neemt af en het kind gaat basisvertrouwen ontwikkelen.  Doordat de vertrouwde persoon, op een prettige maar gedecideerde manier benoemt, geeft hij aan dat hij controle heeft over de situatie en neemt de controledrang bij het kind af.

Belangrijk bij het benoemen is dat het over het kind gaat en niet over jezelf als opvoeder.  Benoemen moet ook zo neutraal mogelijk zijn, er mag liefst nog niet teveel waardeoordeel aan vast zitten  bijvoorbeeld “jij maakt een auto” is op dit moment beter dan “jij bent een heel mooie auto aan het maken”, want dit is een waardeoordeel van de volwassene en niet van het kind.

De manier waarop wij als volwassenen de signalen van kinderen ontvangen, spiegelen, volgen en benoemen noemen we sensitiviteit.

Bouwsteen IV: Reageren op de signalen van je kind

Na het ontvangen en benoemen komt altijd nog een volgende stap, bouwsteen IV in de hechtingspiramide.

De volwassene of opvoeder gaat na het ontvangen en benoemen van wat het kind, doet, zegt, denkt, wil of voelt, er zijn eigen reactie aan toe voegen. Dit noemen we responsiviteit. Enkele voorbeelden:
De volwassene benoemt zichzelf of geeft zijn of haar mening naar aanleiding van wat hij of zij bij het kind heeft benoemd:

Vb. 1: Een kind is met de blokken aan het spelen en papa zit erbij:

  • stap 1 kan dan zijn: “Jij neemt nog een blokje” = ontvangen en benoemen van het signaal. 
  • stap 2 kan dan zijn: “Ik ben benieuwd wat je ermee gaat maken” = opvoeder benoemt zichzelf  of “Ik denk dat dit een heel mooie toren gaat worden” = opvoeder geeft een waardeoordeel of compliment.

Vb. 2: Een kind zit aan de rand van een weide en probeert een pluk gras aan een paard te voeren:

  • stap 1 kan dan zijn: “Jij wil het paardje te eten geven” = ontvangen en benoemen wat het kind wil,
  • stap 2 kan dan zijn: “Ik wil je graag helpen om gras te plukken” =opvoeder benoemt zichzelf.

Vb. 3: Een jongetje omhelst zijn zus nogal stevig en het zusje geeft het signaal dit niet prettig te vinden:

  • stap 1 kan dan zijn: “Jij geeft je zusje een dikke knuffel” = ontvangen  en benoemen wat het kind doet, of: “Jij ziet je zusje graag want ze krijgt een dikke knuffel van jou” = ontvangen en benoemen wat het kind voelt en doet. 
  • stap 2 kan dan zijn “Ik vind dat je haar wat te hard knijpt, misschien doet dat pijn” = opvoeder geeft zijn mening.

Belang van responsiviteit 

Waarom is het zo belangrijk dat de opvoeder responsief is en zichzelf benoemt of zijn mening geeft als tweede stap?

Het kind heeft verschillende ontwikkelingstaken en het verricht die ontwikkelingstaken vooral in samenspel (interactie) met de betekenisvolle andere(n). 

Als de opvoeder het kind alleen volgt door te ontvangen en te benoemen, dan komt het kind niet zo makkelijk verder, blijft het hangen op hetzelfde niveau.  Als de opvoeder de eerste stap overslaat leert het kind niet wat het zelf doet, denkt wil en voelt en leert het geen zelfvertrouwen.

Positief voorzeggen

In een situatie waarin een kind een signaal geeft, iets zegt of doet wat de volwassene niet goed vindt, is het van groot belang om eerst neutraal te ontvangen en te benoemen en pas daarna sturing te geven door positief voor te zeggen. 

Positief voorzeggen is zeggen wat het kind wel kan en mag doen in plaats van te zeggen wat het niet mag doen. Daardoor kunnen conflictsituaties makkelijker opgelost of zelfs voorkomen worden.

Recent onderzoek heeft ook aangetoond dat door de werking van onze “spiegelneuronen” kinderen automatisch beter reageren op wat ze mogen doen dan op wat ze niet mogen doen.  Van in het heel prille begin gaat bv. bij een kind de connectie gemaakt worden tussen het woord gooien en de motoriek die daarbij nodig is om bv. een bal te gooien.  Hetzelfde gebeurt bij bv. het woord vasthouden; als je tegen een kind zegt: hou je beker vast dan wordt de motoriek klaargemaakt om de handen rond de beker te sluiten.  Dus als je wil voorkomen dat een kind met de bal gooit is het veel beter om te zeggen: “Hou de bal goed vast” dan “niet met de bal gooien”.  In het laatste geval maken de spiegelneuronen van het kind zich klaar om te gooien i.p.v. vast te houden.

Bouwsteen V: kring maken

Kring maken betekent dat je via je responsiviteit als opvoeder, kinderen samenbrengt door andere kinderen ook de kans te geven om signalen te laten zien of te reageren.

Samengevat

  1. In bouwsteen I komt het erop neer om signalen te ontvangen en te reageren = daad
  2. In bouwsteen II komt het erop neer om signalen te ontvangen, te spiegelen en te zeggen wat je doet = woord bij de daad
  3. In bouwsteen III komt het erop neer dat je signalen ontvangt, zegt wat je doet en benoemt wat je kind doet.
  4. In bouwsteen IV komt het erop neer dat je signalen ontvangt, zegt wat je doet, benoemt wat je kind doet en eraan toevoegt wat je daar als volwassene over denkt
  5. Bouwsteen V kan alleen opgebouwd worden op basis van de vorige vier.  Pas als een kind heeft ervaren dat zijn signalen worden opgevangen, gespiegeld, benoemd en beoordeeld door de vertrouwensperso(n)en, kan het zich gaan inleven in de signalen van anderen, mind-mindedness, theory of mind etc.

Techniek van benoemen in strijd tegen woede-uitbarstingen

De techniek van signaal opvangen en benoemen is ook de basis om woede-uitbarstingen te voorkomen of te onderbreken.

Als je samen met een kind in een uitdagende situatie komt en je ziet dat de stress omhooggaat bij het kind is het van groot belang om contact te maken; visueel, auditief, via aanraking…
Weet ook dat bij kinderen die al controleproblemen hebben, de nood aan controle alleen maar meer omhoog gaat als de volwassene zijn controle verliest.

Als de stress toch omhoog gaat en een uitbarsting volgt, dan kan je het kind leren om 1-2-3- in en uit te ademen.  Dus eerst contact maken en dan samen drie keer in- en uitademen, het belangrijkste is niet het in ademen maar zo goed mogelijk uitblazen, wat de stress al heel erg reduceert.  Indien je daarbij met het kind op de grond gaat zitten, letterlijk aarden, werkt het nog beter.

Als het kind deze techniek onder de knie heeft kan je deze techniek ook nog gaan combineren met de lastige gevoelens.  Je zoekt samen met het kind naar benamingen voor deze lastige gevoelens, bv. meneertje boos of mevrouwtje bang en dan ga je het ademhalen combineren met meneertje boos of mevrouwtje bang er helemaal uit te blazen.

Auteur
Meeus Nadine

Verhaal van de matroos

Hoe steken we de grote oceaan van de kindertijd over?

Het verhaal hieronder is een Nederlandse vertaling van 'Océanfance' van Johanne Lemieux.

Er was eens een klein zieltje, dat boven op een wolk de mensen op de aarde aan het bestuderen was. Het wou zich heel snel tussen hen voegen om aan hun wereld deel te kunnen nemen.

Op een dag vertelde men hem dat het zijn beurt was om zo’n mooie kleine baby te worden. Hij kon eindelijk beginnen aan het fantastische avontuur van zijn geboorte, jeugd en de rest van zijn volwassen leven.

Maar voor hij vertrok, legde men hem uit dat hij in het begin van zijn leven niet alleen zou kunnen overleven. Kleine mensenbaby’s zijn formidabel, vol mogelijkheden, maar zeer kwetsbaar.

Ze kunnen zich niet alleen voeden, ze kunnen zich niet zelf beschermen, niet zelf verzorgen en moeten heel veel leren voordat ze zelfstandig kunnen overleven.

Men vertelde hem dat het begin van zijn leven net zoals een lange reis op een boot zou zijn. Een reis die nodig is om de oceaan over te steken die tussen het continent van de geboorte en het continent van de volwassen-wereld ligt.

Om te overleven, te groeien, te leren, vaart de baby met een schip dat familie heet. Het kind zal volledig kunnen vertrouwen op hen om geliefd, verzorgd, gevoed te worden. Het zijn zij die mede verantwoordelijk zijn voor zijn leven, zijn gezondheid en zijn oversteek van het ene continent naar het andere.

Vanaf dat het kind zijn ogen opent, bevindt het zich in een mooi schip. Hij heeft het lekker warm, wordt gekoesterd en beschermd. Hij ziet dat er wel degelijk een kapitein aan het roer van het schip staat. Hij realiseert zich dat dit precies is zoals men hem gezegd had, en zo valt het kind met een gerust gemoed in slaap.

Daarna wordt hij met een schok wakker, in paniek. Hij ligt in het water, het schip is gezonken … en de kapitein is verdwenen …

Hij wordt heel bang. Bang om te verdrinken, bang om te sterven. Dit is niet wat men hem verteld had en hij weet niet wat hij moet doen.

Het kind wordt opgevist door een andere boot, een boot met een kapitein en vele andere baby’s die net zoals hij opgevist zijn uit de zee. Hongerig en ongerust heeft hij geen keus om in dit vreemde schip te komen.

Hij blijft een tijdje op dit schip. Juist op het moment dat hij een beetje vertrouwen begint te krijgen in deze nieuwe kapitein, komt er een hele grote storm en het schip vaart te pletter op een rots.

Totaal overstuur en getraumatiseerd, kan hij zich toch nog even vasthouden aan een wrakstuk, voordat dit uiteindelijk zinkt en naar de diepte verdwijnt.

Het kind zwemt moeizaam. En zonder te weten hoe hij er uiteindelijk gekomen is, belandt het helemaal alleen op een verlaten strand.

Naakt en heel klein, vraagt het zich af:

“ Maar wat gebeurt er allemaal met mij? Ik zou mijn kindertijd in een mooi schip doorbrengen met twee lieve kapiteins die van mij zouden houden, mij eten geven, me verzorgen, mij beschermen en mij de belangrijke dingen van het leven leren om me uiteindelijk aan de andere kant van de oceaan, die zonder gevaren zou zijn, te brengen.”

Hij beslist dan maar dat hij nooit meer zal vertrouwen op boten en op kapiteins. Hij wil zelfs niet meer naar de andere kant van die gevaarlijke oceaan.

En dan beseft hij dat hij geen andere keuze heeft dan op een andere boot te wachten, omdat hij nog te klein en te kwetsbaar is om alleen op een strand te overleven. Hij besluit om de eerstvolgende keer de controle van het schip zelf in handen te houden en nooit meer te vertrouwen op een kapitein.

Een tijdje later komt er een boot die er stevig uitziet met twee lachende kapiteins erin. Met tegenzin, maar met een sterke wil om te overleven, aanvaardt hij de uitnodiging om in deze nieuwe boot te komen.

Deze twee kapiteins spreken op een zachte manier tegen hem en zeggen hem dat ze al een tijdje op zoek zijn naar een klein matroosje zoals hij, om te koesteren en te beschermen. Ze willen hem heel graag laten zien hoe prachtig de wereld is.

Nog steeds in shock, luistert de baby zonder echt te horen. Hij is met zijn gedachten elders. Deze keer zal hij zich niet laten doen. Dit schip dient enkel als reddingsboei. Hij zal zelf heel waakzaam zijn en de kapiteins in het oog houden, dag en nacht. En in geval dat er gevaar is, zal hij de besturingscabine aanvallen om zelf het roer in handen te nemen.

Epiloog

Maar na een hele tijd, ziet het matroosje dat deze kapiteins anders zijn.

Hij begint ze heel langzaam, beetje bij beetje te vertrouwen. Af en toe vergeet hij om de zee in het oog te houden en kan hij zijn gedachten rust geven.

En uiteindelijk, loopt de matroos naar de kapiteins om zich te beschermen, als er een nieuwe storm komt.