Wil je meer weten?
Wil je meer weten?
Hier vind je meer informatie over uiteenlopende thema's zoals belang van het kind, specifieke ondersteuningsbehoeften, nazorg, opvoeding, identiteit en herkomst.
Professor Grotevant (University of Minnesota, Department of Psychological and Brain Sciences) maakte in 2020 een overzicht van de kennis over open adoptie. Hieronder vind je een samenvatting.
De visie en praktijken rond adoptie zijn de afgelopen decennia sterk veranderd. Open adopties komen steeds meer voor, omdat het - in tegenstelling tot vroeger - door steeds meer adoptiebetrokkenen in het belang van het kind wordt gezien als de geadopteerde contact kan houden met de geboortefamilie (Siegel & Smith, 2012). In het verleden dacht men dat open contact negatief was voor de geadopteerden (het zou verwarrend zijn en leiden tot identiteits- en aanpassingsproblemen), de adoptieouders (die niet volledig de ouderrol zouden kunnen innemen) en de geboorteouders (moeilijk voor hun rouwverwerking).
In de VS heeft nu ongeveer 2/3e van de binnenlands geadopteerde kinderen contact met geboortefamilieleden (Vandivere, Malm, & Radel, 2009). Hoewel hierover geen cijfers bestaan in Vlaanderen, komen open adopties - zowel binnenlands als interlandelijk - ook hier meer voor.
Open adoptie wordt door Grotevant gedefinieerd als elke vorm van contact tussen geboorte- en adoptiefamilieleden, waarbij open adopties verschillen op vlak van:
Grotevant baseerde zich voor het overzicht vooral op onderzoek uit de VS, maar nam ook onderzoeksresultaten mee uit West-Europa, Australië en Nieuw-Zeeland. Om de resultaten te bespreken, maakte Grotevant een onderscheid tussen drie types van adoptie die vaak voorkomen in de VS: (1) binnenlandse adoptie, (2) adoptie vanuit de jeugdhulp en (3) interlandelijke adoptie.
Uit onderzoek (Grotevant, 2009) blijkt dat interpersoonlijke processen tussen betrokkenen een belangrijke rol spelen in de mate van contact. Wanneer beide families erin slagen om een vertrouwensrelatie te ontwikkelen op basis van empathie en begrip voor de banden die de geadopteerde heeft met beide families, kan het contact groeien. Wanneer die vertrouwensrelatie er niet (meer) is, stijgt de kans dat het contact afneemt en zelfs stopt.
De mate waarin er positieve relaties ontstaan tussen beide families hangt af van de communicatieve vaardigheden van de betrokken partijen, hun vermogen om grenzen te stellen, hun flexibiliteit in dagelijkse interacties en hun toewijding om de relatie te doen slagen (Grotevant, 2009). Vaardigheden om deze contacten te onderhouden kunnen worden aangeleerd en contact kan - al dan niet professioneel - ondersteund worden (bv. door psycho-educatie) (Grotevant et al., 2013).
Geadopteerden:
Adoptieouders:
Geboortemoeders:
In tegenstelling tot landen zoals het Verenigd Koninkrijk en de VS komen binnenlandse adopties van kinderen uit de jeugdhulp slechts zelden voor in Vlaanderen. Toch delen we hierover ook enkele interessante onderzoeksbevindingen.
Contact bij interlandelijke adopties neemt toe, maar is nog steeds vrij zeldzaam, waardoor er minder onderzoek over beschikbaar is. Wel blijkt contact bij interlandelijke adopties moeilijker te zijn (bv. Baden, 2013) door o.a. een gebrek aan accurate gegevens over het gezin van herkomst (Smolin, 2010), cultuurverschillen over wat adoptie is (Roby & Matsumura, 2002), stigma (bv. Rotabi & Gibbons, 2012) en geheimhouding in het land of de familie van herkomst (bv. Docan-Morgan, 2016), terughoudendheid of weigering tot contact van adoptieouders (Baden, 2013), taalbarrières, afstand en grote economische verschillen (Högbacka, 2016).
Hoewel elke situatie individueel bekeken moet worden, kunnen volgende algemene conclusies getrokken worden over open adoptie:
Het volledige artikel lees je hier.
*Er zijn verschillende benamingen mogelijk voor de ouders/gezin/familie van herkomst. In lijn met het oorspronkelijke artikel van Grotevant waarin de term ‘birth family’ wordt gebruikt, kozen wij hier voor de vertaling ‘geboortefamilie’.
Bron: Grotevant, H. D. (2020). Open Adoption. The Routledge Handbook of Adoption (1st edition). Routledge.
Tekst: Kristien Wouters
In België bestaan er twee juridische vormen van adoptie: volle en gewone adoptie.
Bij volle adoptie wordt de geadopteerde juridisch gezien volledig opgenomen in de adoptiefamilie, terwijl de juridische banden met de familie van herkomst volledig worden doorbroken. Juridisch gezien is het alsof de geadopteerde in de adoptiefamilie werd geboren met alle gevolgen van dien op vlak van naam, erfrecht, ouderlijk gezag, onderhoudsplicht, ...
Bij gewone adoptie ontstaat er een juridische band tussen de geadopteerde, de adoptieouders en de afstammelingen van de geadopteerde, maar verder reikt de band niet. Er ontstaan m.a.w. geen juridische banden tussen de geadopteerde en de uitgebreide adoptiefamilie. Daarnaast behoudt de geadopteerde juridische banden (en dus ook bepaalde rechten en plichten) met de familie van herkomst. Door de adoptie worden die banden echter op een ‘waakvlam’ gezet.
Soms spreekt men over gesloten en open adoptie. Deze termen staan los van volle en gewone adoptie. Gesloten en open adoptie zeggen iets over de mate van openheid die er bij adoptiebetrokkenen is over adoptie, de familie van herkomst, de achtergrond van de geadopteerde, contact met elkaar, …
Geslotenheid en openheid zijn voor te stellen als twee uitersten op een continuüm. Aan het ene uiterste van het continuüm is er geen openheid over de adoptie: de geadopteerde weet niet dat die geadopteerd is. Er is binnen het adoptiegezin geen bereidheid om hierover te spreken en het verleden van de geadopteerde wordt geheimgehouden. Aan het andere uiterste wordt alle informatie in alle openheid gedeeld met de geadopteerde en bestaat er direct contact tussen de geadopteerde, de eerste/geboorteouders, de adoptieouders en/of de bredere familie.
Terwijl gewone en volle adoptie juridische begrippen zijn die in Vlaamse en federale wetgeving iets zeggen over de juridische gevolgen van adoptie, gaat het bij gesloten en open adoptie over de mate van openheid en/of contact met eerste/geboortefamilie.
Hoewel gewone adoptie juridisch gezien meer garanties biedt dat er openheid is doordat de juridische banden tussen de geadopteerde en de familie van herkomst blijven bestaan, zegt de ene adoptievorm niet per definitie iets over de andere. Zo is het mogelijk dat een persoon ten volle geadopteerd is én op regelmatige basis contact heeft met zijn eerste/geboortefamilie, omdat die gegevens beschikbaar zijn en alle partijen openstaan voor contact. Omgekeerd kan een persoon via gewone adoptie geadopteerd zijn, maar niets weten over de eigen familie en achtergrond, omdat die ten vondeling werd gelegd.
De visie en praktijken rond adoptie zijn de afgelopen decennia sterk veranderd. Communicatieve openheid (i.e. de openheid om binnen het adoptiegezin te praten over adoptie, Brodzinsky, 2006) wordt sterk aangemoedigd bij adoptieouders vanaf de komst van de geadopteerde in het gezin.
Daarnaast wordt het steeds meer in het belang van het kind gezien - maar ook in dat van eerste/geboorteouders en adoptieouders - dat de geadopteerde contact kan houden met eerste/geboortefamilie.
Wil je meer weten over het belang van communicatie openheid en contact? Lees onze andere artikels op de kennisdatabank.
Tekst: Kristien Wouters
Publicatiedatum: oktober 2022
Praten over adoptie binnen het adoptiegezin is heel belangrijk. Het stelt een kind in staat om gedachten en gevoelens te uiten en het verleden te integreren met het heden. Onderzoek van Santona et al. van de Universiteit van Milaan-Bicocca uit 2022 toont wederom aan hoe belangrijk het is dat adoptieouders met hun adoptiekind praten over adoptie en de eerste familie, en dit al van bij de aankomst in het adoptiegezin.
Praten over adoptie binnen het adoptiegezin gaat niet alleen over het delen van informatie over ingrijpende - vaak traumatische - gebeurtenissen die het kind meemaakte zoals afgestaan zijn, verlies van de eerste familie, vertrek uit het geboorteland bij interlandelijke adoptie ... Het gaat ook over de aandacht die er binnen het adoptiegezin is voor de complexe en pijnlijke gevoelens die hiermee gepaard gaan.
Verschillende studies tonen een positief verband tussen communicatieve openheid in het adoptiegezin enerzijds en psychologisch welzijn, zelfvertrouwen, emotieregulatie en identiteitsontwikkeling van geadopteerden anderzijds. In adoptiegezinnen waar er daarentegen niet gesproken wordt over het verleden van het kind is de kans groter dat de geadopteerde worstelt met psychologische, gedrags- en identiteitsproblemen.
Adoptie gaat gepaard met het verlies van de eerste familie en het toetreden tot een nieuwe familie. Hierdoor is er vanaf het begin een sterke link tussen de eerste familie en het adoptiegezin.
Toch vragen adoptieouders zich vaak af of het wel een goed idee is om in de eerste periode na aankomst met het kind over de eerste familie en het verleden te praten. Wanneer het adoptiegezin nog volop bezig is met het opbouwen van hechtingsrelaties kunnen de emotionele implicaties van zo’n gesprekken beangstigend zijn voor adoptieouders.
Het onderzoek van Santona et al. geeft hierin meer inzicht. Op basis van interviews met de adoptieouders van 537 interlandelijk geadopteerde kinderen in Italië (58% jongens - 42% meisjes, gemiddelde leeftijd van 4,9 jaar bij aankomst) in de periode 2009-2018 gingen de onderzoekers na in welke mate het volgende voorkwam:
Interviews vonden plaats op twee momenten: het eerste meetmoment was 6 maanden na aankomst van het kind in het gezin, het tweede meetmoment was 12 maanden erna. Deze interviews gebeurden in het kader van follow-uponderzoeken verplicht door de herkomstlanden.
Hoewel meer dan de helft van de kinderen herinneringen delen, stellen slechts enkelen van hen er vragen over en spreken slechts enkelen over hun eerste familie binnen het nieuwe gezin. Dit is niet enkel zo bij de kinderen, maar ook bij hun adoptieouders. Bijna de helft van de adoptieouders in de steekproef praat over het verleden, maar dit aantal daalt wanneer het gaat over de eerste familie.
Deze resultaten sluiten aan bij onderzoek dat stelt dat praten over de eerste familie een uitdaging kan zijn voor adoptiegezinnen, vooral in gezinnen die interlandelijk adopteerden en waar er geen informatie is over de eerste familie.
Het past binnen de ‘theorie van de cyclus van gesloten communicatie’. Die theorie stelt dat adoptieouders niet praten over adoptie, omdat ze wachten tot hun kinderen vragen stellen en dat kinderen geen vragen stellen, omdat ze hun adoptieouders niet bereid genoeg achten om hierover open te communiceren. Deze cyclus belemmert met andere woorden de open communicatie binnen het gezin, maar wordt doorbroken als adoptieouders hierrond conversaties durven starten.
Daarnaast kunnen de resultaten verklaard worden doordat adoptiegezinnen in die eerste periode bezig zijn met het opbouwen van hechtingsrelaties, waardoor open communicatie over het verleden van het kind adoptieouders kan intimideren.
Open communicatie is een dynamisch proces dat samenhangt met de ontwikkeling en leeftijd van het kind, maar het is vanaf het begin belangrijk en adoptieouders spelen hierin een belangrijke rol.
Heel concreet kunnen adoptieouders hun kind helpen om de communicatie over hun verleden en de eerste familie op gang te brengen door er zelf over te praten. Hoewel kinderen jonger dan 6 jaar nog niet ten volle begrijpen wat geadopteerd zijn betekent, kunnen zij hier wel al gedachten en vragen over hebben. Erover praten helpt hen een adoptietaal te ontwikkelen en vergroot hun bereidheid om hier later over te praten binnen het gezin.
Kinderen praten 12 maanden na de adoptie meer over hun eerste familie als hun adoptieouders 6 maanden daarvoor over de eerste familie hadden gesproken. De aanwezigheid van één ouder die praat over de eerste familie, lijkt voldoende te zijn om de kans dat het kind hierover communiceert te vergroten. Verrassend genoeg draagt enkel directe communicatie over de eerste familie hiertoe bij en niet algemene communicatie over het verleden.
Daarnaast stellen kinderen 12 maanden na hun adoptie meer vragen over hun verleden als hun adoptieouders vanaf het begin spraken over hun verleden en eerste familie. Leven in een adoptiegezin waar minstens één ouder praat over het verleden of de eerste familie, moedigt het kind aan om vragen te stellen over diens verleden, waardoor de cyclus van gesloten communicatie wordt doorbroken.
Concluderend kan er gesteld worden dat wanneer een kind van diens adoptieouders ervaart dat communicatie mogelijk is en de pijnlijke aspecten van adoptie besproken kunnen worden, dit een positieve invloed op de bereidheid van het kind om hier later over te praten en vragen over te stellen binnen het adoptiegezin.
Bron: Santona, A., Tognasso, G., Miscioscia, C.L., Russo, D.; Gorla, L. (2022). Talking about the Birth Family since the Beginning: The Communicative Openness in the New Adoptive Family. International Journal of Environmental Research and Public Health, 19(3):1203. doi: 10.3390/ijerph19031203
Tekst: Kristien Wouters
In dit artikel nemen we je mee in de wereld van de onvertelde verhalen van geadopteerden. Het is de wereld van 'Life story work' waarin het debat openheid versus geslotenheid ons wat op het verkeerde been kan zetten. Want, waar je ook staat op het continuüm openheid/ geslotenheid, er is altijd werk aan de winkel voor alle partijen.
Via het beeldverhaal van de linten exploreren we de valkuilen van het debat om dan over de te gaan naar het belang van construeren en verbinden in de levensverhalen van geadopteerden en in het bijzonder jonge kinderen.
Wat kunnen kinderen begrijpen over hun verhalen van verlies en separatie? Is wat ze voelen hetzelfde als wat ze kunnen begrijpen ? Hoe kunnen we kinderen helpen om een coherent “ narratief” te maken van hun eigen levensverhaal?
We gebruiken daarbij een benadering die de mogelijkheid inhoudt van perspectiefverandering.
Immers herinterpreteren en beleven we niet allemaal belangrijke gebeurtenissen in ons leven naargelang we ouder en wijzer worden. Een Life story boek waarin verschillende stemmen een plekje krijgen, zal voor het kind in de toekomst geloofwaardiger overkomen.
Stel, in een Vlaams midden-klasse-gezin , vader en moeder, beiden 34 jaar, gehuwd of samenwonend wordt een kind geboren. Een meisje dat Sofie wordt genoemd. Sofie was gewenst en verwacht.
De ouders van Sofie nemen tijd om haar in het gezin te verwelkomen, ze nemen zwangerschapsrust en ouderschapsverlof en brengen haar naar een zorgvuldig uitgezocht kinderdagverblijf, waar zij van de baby naar de peutergroep gaat. Op de leeftijd van drie gaat Sofie naar een kleuterschool in de buurt en op zesjarige leeftijd gaat ze met enkele vriendjes naar de lagere school. Daar zit ze nu in het derde leerjaar op de leeftijd van 8. Ondertussen is er een broertje in het gezin bijgekomen en is haar oma overleden.
Als je aan Sofie zou vragen om een lint te maken dat haar leven symboliseert , ze mag zelf haar lievelingskleur uitkiezen, dan zou dat er als volgt uitzien: een egaal blauw lint - dit is immers haar lievelingskleur - dat het levensverhaal van Sofie symboliseert. Onstaan uit de samensmelting van het eitje van mama en het zaadje van papa, gegroeid in mama’s buik, vervolgens geboren, naar een kinderdagverblijf werd gebracht door mama en papa enz. enz.
Niet dat er nooit aan Sofie’s lint getrokken is of er wel eens een verkleuring is opgetreden. Bijvoorbeeld op het moment dat haar broertje geboren werd en haar mama plotseling minder met haar bezig was, maar met een huilende baby, of toen haar oma stierf en haar papa plotseling niet meer de grappige speelpapa was en ze haar oma niet meer zag.
Dat lint ziet er misschien al wat anders uit voor Thomas, wiens ouders uit elkaar zijn gegaan toen Thomas vier jaar oud was en die nu de ene week bij zijn mama woont en de andere week bij zijn papa.
Hoe zou dit lint eruit zien, moest je het samen maken met Abebe die op de leeftijd van 18 maanden door zijn adoptieouders is opgehaald in een tehuis in Ethiopie?
Abebe is net zoals Sofie en Thomas in de buik van zijn mama in Ethiopie gegroeid, misschien kiest Abebe een bruin lint voor de tijd dat hij in mama’s buik is gegroeid. Wat er met zijn mama en papa is gebeurd weet niemand want Abebe is gevonden in het struikgewas door een geitenhoeder die het hele dorp heeft gealarmeerd. Hier wordt het bruine lint doorgeknipt.
Misschien kiest Abebe een wit lint voor de geitenhoeder, wit van de geitjes. De geitenhoeder heeft Abebe gevonden en ervoor gezorgd dat hij eventjes verder kon, hij heeft de knoop gemaakt. Van de dorpelingen die zijn toegestroomd, druk gesticulerend over wat er zou kunnen gebeurd zijn is er een vrouw, die haar eigen baby nog zoogt, die zich over hem ontfermt.
Hier wordt het witte lint doorgeknipt en vastgeknoopt aan de kleur die Abebe misschien voor haar kiest, groen, het groen van haar ogen.
Zij heeft de knoop gemaakt met het witte lint van de geitenhoeder. De vrouw is zelf zeer arm en ondervoed en vreest niet verder voor Abebe te kunnen zorgen, haar man verwittigt de politie om Abebe te komen halen en naar een tehuis te brengen... Er kunnen in het verhaal nog heel wat stukken lint komen die telkens doorgeknipt en weer aan elkaar geknoopt worden.
Het laatste stuk lint is dat van de adoptieouder(s) die in ieder geval van plan zijn om heel de weg met Abebe verder te gaan. Rood bijvoorbeeld, vastgeknoopt aan het laatste stukje lint, dat van Abebe’s favoriete verzorgster in het tehuis.
Als je dan Abebe’s levenslint vergelijkt met die van Sofie of Thomas dan ziet die er heel anders uit. Kleurrijk en minder saai met knopen die als je eraan trekt makkelijk of minder makkelijk loskomen.
Life story work bij kinderen die niet bij hun biologische ouders kunnen opgroeien heeft alles te maken met het maken van dit lint en het helpen de knoop te maken of de losgegane knopen te herstellen. Het hele debat over openheid versus geslotenheid gaat teveel over “ facts and figures” en te weinig over het helpen construeren en knopen.
Toch wel.
In de jaren tachtig werd de term adoptiedriehoek door Sorosky, een hulpverlener bedacht en gelanceerd. De driehoek maakte duidelijk dat het om verbinden ging in plaats van verbreken. Dat vormde toen een heel andere klemtoon in een tijdsgeest van taboes en geheimhouding.
Nu, bijna dertig jaar later wordt opnieuw kritisch naar die driehoek gekeken. Blijft dat de driehoek verbondenheid uitdrukt en terecht. Maar laten we wel wezen, verbondenheid in de driehoek, betekent niet noodzakelijk nabijheid en gemeenschappelijkheid. De verbondenheid tussen groepen is iets anders dan die tussen individuen.
De juridische gevolgen van adoptie zijn van een andere orde dan de emotionele. Soms geeft de driehoek een te harmonieus beeld van de relatie tussen de drie betrokken partijen en wordt de schijn gewekt dat openheid slechts een kwestie van tijd en inzet is. Emotionele verbondenheid tussen mensen kan je echter niet afdwingen.
In het kader van openheid geeft de driehoek soms valselijk de indruk dat de belangen van de drie punten gelijklopend zijn en dat er geen tegenstelling in belangen en rechten kan optreden. Het model van de adoptiedriehoek geeft eveneens valselijk de indruk dat er maar drie partijen zijn en dat die partijen evenwaardig zijn in de macht die ze kunnen uitoefenen over die openheid. ( cfr. doktoraalscriptie K. De Graeve).
Het model van de driehoek blijft overeind als beeld maar moet vooral niet heilig verklaard worden.
Daarom willen we het in deze uiteenzetting eerder hebben over construeren en knopen dan over openheid/geslotenheid.
Een verhaal dat als een running gag gaat bij de Britse adoptiediensten is het verhaal van de sociaal werker die een drie-maanden oude baby overdraagt in de armen van zijn adoptieouders. De kersverse adoptiemoeder buigt zich naar de sociaal werker toe en fluistert:” Wanneer moet ik hem vertellen dat hij geadopteerd is?” De sociaal werker buigt zich op haar beurt voorover en fluistert: “Op weg naar huis”
Adoptie is echter een complex begrip, veel mensen in onze maatschappij hebben er een expliciete mening over. Vaak zijn het beelden en meningen die gevormd zijn door stereotiepe uitingen in de media. Soms zijn ze ook diep geworteld in ons culturele gedachtengoed over het ultieme belang van bloedbanden en voortplanting van de genen.
Het is dus belangrijk dat ouders en adoptiebetrokkenen bij een dergelijk complex begrip zich zowel bewust zijn van hun eigen stereotiepe beelden en meningen en bij het overbrengen van dit complexe begrip rekening houden met de ontwikkelingsfasen van het kind.
Als we het dan over het vertelproces hebben gaan we heel snel de cognitieve ontwikkeling als leidraad gebruiken omdat dat ons iets zegt over wat een kind, louter verstandelijk, kan begrijpen maar bij alle kinderen en bij adoptiekinderen in het bijzonder is het net zo belangrijk, zo niet belangrijker om met de emotionele ontwikkeling , de ontwikkeling van gehechtheid rekening te houden.
Waarom bij adoptiekinderen in het bijzonder? Omdat net bij hen de emotionele ontwikkeling wel eens durft achter te lopen op de cognitieve ontwikkeling door vroege negatieve levenservaringen.
De eerste periode na de adoptie moet een kind of een baby zich veilig gaan voelen.
Dit betekent dat hij of zij ervaart dat er op zijn signalen wordt gereageerd op een voorspelbare en duidelijke manier waardoor hij of zij wordt uitgenodigd om zelf ook signalen uit te zenden. Zo ontstaat regulatie en basisveiligheid.
Voorspelbaarheid en continuïteit van de zorgfiguur(figuren) is in deze fase een sleutelbegrip. Later in deze fase gaat een baby of een kind zich toevertrouwen aan zijn vertrouwde zorgfiguren, spiegelen, nabijheid, zeggen wat je doet en doen wat je zegt zijn hier sleutelbegrippen.
Vandaar dat in de eerste periode na de adoptie openheid en het vertelproces over adoptie, biologische ouders en afstand, veilig(nabij), duidelijk en voorspelbaar moet zijn. Adoptieouders moeten signalen van verdriet, paniek, onduidelijkheid van hun kind ontvangen en hun kind vooral veiligheid bieden. Baby’s en kinderen zijn in deze fase vooral gevoelig voor bekende geuren en geluiden maar vooral ook voor de stress die de vertrouwde figuur zelf ervaart, en dus ook laat zien in gelaatsuitdrukking enz..
De toon wordt hier dus gezet, wordt er over afstand, adoptie en biologische ouders op een veilige, consistente, vriendelijke manier gepraat door een nabije vertrouwensfiguur dan zal later dit gevoel overheersen. Roept het hele gebeuren stress op dan blijft dit overheersen.
Dit proces heeft ook een invloed op verbindingen die in de hersenen worden gemaakt door onder andere de spiegelneuronen.
Spiegelneuronen nemen waar wat er gebeurt en zetten aan tot een reactie, zoals het kopiëren van het waargenomen gedrag van de ander of het zich voorbereiden op een reactie naar die ander toe. Een voorbeeld van het eerste is de vader die het open mondje van, de baby kopieert, een voorbeeld van het tweede is de vader die zijn mond al open doet terwijl hij de lepel met fruitpap in de richting van de baby beweegt.
Spiegelneuronen ontwikkelen zich doordat ouders de gelaatsuitdrukking van hun kind kopiëren, hierdoor worden in het brein van de baby ook die stukken geprikkeld die dienen voor de motorische imitatie van die prikkel maar er gebeurt nog meer .
Via die prikkel wordt ook het emotionele deel van de hersenen geactiveerd en wordt ook de emotie die bij deze prikkel hoort opgeroepen. Moeder gaat bijvoorbeeld bijna automatisch het teleurgestelde gezicht van haar dochter imiteren maar ze ervaart die teleurstelling ook zelf. Moeder beseft dat dit niet haar eigen emotie is, gaat het gevoel van het kind benoemen en daar een troostende houding bij aannemen.
Dit proces noemt men mind-mindedness of mentaliseren en gaat maken dat een kind zich in situaties van onrust, spanning, angst, zich vooral gaat richten op de persoon die regelmatig angst en verdriet bij hem heeft herkend en gereguleerd door deze emoties voor hem te benoemen en hem vervolgens gerust te stellen.
De aanwezigheid van spiegelneuronen is niet voldoende om ze te kunnen inzetten, ze moeten als het ware geregeld worden ( de stress-thermostaat afstellen). Dit afstellen of regelen vindt plaats gedurende de vroege hechtingsperiode doordat ouders met behulp van hun eigen spiegelneuronen, de gevoelens, intenties en het gedrag van het kind spiegelen, daarover communiceren en in hun gedrag op het kind afstemmen.
Door te “mentaliseren” bieden de ouders hun kind veiligheid en beschikbaarheid. Met de woorden die ze daarbij gebruiken ( benoemen) creëren ze tevens een ordening die een kind op zijn beurt kan gebruiken om de gemoedstoestand van zowel zichzelf als die van anderen te begrijpen en daarover te communiceren.
In de tweede fase van de emotionele ontwikkeling zal een baby of kind (dat aan deze fase toe is) zich hebben toevertrouwd aan zijn zorgfiguren en stilletjes aan beginnen op exploratie uitgaan waarbij hij of zij steeds aftoetst of de vertrouwde figuur, dichtbij of steeds verder af, volgt en ondersteunt. Aanmoediging, kiekeboe en verstopspelletjes, benoemen in jij boodschappen (jij pakt een autootje, jij bent wat verdrietig) zijn sleutel begrippen.
Vandaar dat in het vertelproces, de vertrouwde figuur als veilige haven, om steeds op terug te vallen extra belangrijk wordt. Blijven de adoptie- ouders een stevige brug of wordt de brug omvergeblazen als er verdriet is of vragen worden gesteld. In die zin is het belangrijk dat adoptieouders de boodschap kunnen geven dat ze stevig staan (geen beloften maken die je misschien toch niet kan waarmaken, vb: wij zullen je mama voor je zoeken).
Op cognitief vlak zal een kind dat beneden de cognitieve leeftijd van 3 jaar functioneert, vooral de woorden leren en het gevoel erbij: “ Mijn pap is verpleger, mijn mam is juf, mijn zus gaat naar de grote school en ik ben “apoteert” zegt Meron van drie en kijkt naar haar adoptiemoeder die instemmend knikt. Geadopteerd hoort bij haar zoals school bij haar zus hoort, hoewel die eveneens geadopteerd is. De vertrouwde figuur wordt gebruikt om af te toetsen (social referencing).
In deze fase van de emotionele ontwikkeling zal een peuter of kind (dat aan deze fase toe is) zelfstandigheid gaan opbouwen, het voelt zich veilig bij de figuur(figuren) aan wie hij zich heeft toevertrouwd, durft op exploratie uit te gaan en weet dat hij op hen kan terugvallen als het nodig is. Het ik-besef ontstaat als een onafhankelijk persoontje dat dingen zelf kan gaan uitproberen. Duidelijke grenzen en regels, jij- en ik boodschappen zijn de sleutelbegrippen. (Jij pakt een autootje, ik ben benieuwd of je het naar me toe kan rijden, jij bent verdrietig, ik vind het ook verdrietig als je weent)
In het vertelproces moet er dus heel wat aandacht zijn voor wat het kind denkt, voelt en wil, aangevuld met wat de vertrouwde persoon daarover denkt en voelt en wil.
Daarbij mag je niet vergeten dat het kind nog zeer egocentrisch en magisch denkt, wat hij denkt en wil en voelt, is voor hem wat de ander ook denkt en wil en voelt (ik heb zin in een koekje, dus iedereen heeft zin in een koekje) en bovendien denkt hij dat hij allerlei dingen kan veroorzaken (ik was boos op oma en nu is oma ziek).
In de cognitieve ontwikkeling is er tussen de drie en vijf jaar nog geen concreet logisch denken (de glazen van Piaget), geen logische wederkerigheid en nog geen volledige “ theory of mind”= het perspectief van de andere kunnen zien.
Dit betekent dat kinderen van deze cognitieve en/of emotionele leeftijd wel het verhaal van afstand, adoptie en de biologische ouders kunnen horen en vertellen maar vanuit een egocentrische en magisch perspectief. Hieruit kunnen vreemde conclusies ontstaan zoals: Ik ben geadopteerd, ik heb een andere huidskleur, dus alle kinderen die een andere huidskleur hebben zijn geadopteerd. Ik ben met het vliegtuig gekomen dus alle kinderen komen uit het vliegtuig. Ik heb een buikmama en een adoptiemama dus alle kinderen hebben een buikmama en een adoptiemama, mijn buikmama had niet genoeg centjes om voor mij te zorgen, mijn papa zegt dat hij niet genoeg centjes meer heeft om dat speelgoedje voor mij te kopen dus nu kan hij ook niet meer voor me zorgen.
Voor adoptieouders betekent het dus ook dat ze meer alert moeten zijn voor de beangstigende kant van dat egocentrisch en magisch denken. Het kind of zijn gedrag is niet de oorzaak van het afgestaan zijn. Door te benoemen wat het kind denkt en wil en voelt en daarna wat de vertrouwensfiguur denkt en wil en voelt leert het kind stilletjes aan het perspectief van de andere te kunnen zien.
Het geven van ik boodschappen kan er eveneens voor zorgen dat de vertrouwensfiguur steviger staat bij het geven van moeilijke boodschappen of dingen die je niet weet.
Bijvoorbeeld: Soms moet je je woorden wikken en wegen en weet je niet zeker dat bijvoorbeeld geboorteouders nog aan een kind denken dan kan je in de ik-vorm spreken: Ik kan me niet anders voorstellen dan dat je geboorteouders aan je denken, moeilijke dingen zo zeggen dat een kind er kan mee leven. De mantel der liefde is soms sterker dan de naakte feiten, we willen allemaal een verhaal om mee te leven.
Het logisch denken dat zich nog verder moet ontwikkelen, het inleven in de gedachten en de gevoelens van anderen wat nodig is om uiteindelijk het hele plaatje te begrijpen en integreren in de eigen geschiedenis van het adoptiekind heeft een zorgvuldige opbouw nodig die niet zonder de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling kan.
Renéé Wolfs heeft in haar boek “Wereldkind” zeer uitgebreid en in detail beschreven hoe dit vertelproces kan worden opgebouwd met zeer veel aandacht voor de cognitieve ontwikkeling en de communicatiestijl die ouders kunnen hanteren. Wat wij hieraan willen toevoegen is de emotionele ontwikkeling die minstens even belangrijk is. Zonder spiegelen en spiegelneuronen, geen mentaliseren en geen” theory of mind”.
Deze ontwikkeling vormt de basis voor wat we in adoptie en pleegzorg “Life story work” noemen.
"Life story work" is een techniek die ontwikkeld werd om tegemoet te komen aan de noden van kinderen die gescheiden werden van hun geboortefamilie door adoptie of langdurige pleegzorg. De drie belangrijkste elementen zijn:
Sommige kinderen kunnen actief betrokken zijn in dit proces anderen zullen afhangen van hun vertrouwde figuren om het voor hen te doen tot ze actief kunnen betrokken worden.
Life story work is een proces, geen product, en vele kinderen zullen dit proces keer op keer moeten doorgaan met de hulp van hun vertrouwde personen of zelfs van hulpverleners. Het is geen therapie maar kan wel therapeutisch werken bijvoorbeeld bij nieuwe momenten van transitie ( vb. de vorige knoop is niet losgegaan, waarom zou de volgende dan niet lukken?).
Er zijn al verschillende pogingen gedaan om deze techniek te standaardiseren in lifestory –boeken, packs en computerprogramma’s maar al deze pogingen lijken wat futiel en zijn soms zelfs destructief. De kern van goed life-story work is immers de creativiteit en het unieke proces waarin het verhaal van het kind wordt geconstrueerd. Een bundeltje verfrommelde tekeningen kan voor een kind van veel meer waarde zijn dan een mooi gepresenteerd fotoboek.
Veel van deze pogingen gaan ook voorbij aan de stem van het kind in het proces. Kinderen kunnen op vele manieren bij dit proces betrokken worden door te vertellen, te tekenen, op te schrijven maar ook door te spelen. We moeten ook de mogelijkheid geven dat kinderen even niet willen meedoen zonder dat dit de “knoop” weer losmaakt.
Het interactieve karakter van spel maakt het mogelijk dat kinderen de gebeurtenissen beleven en herbeleven en nieuwe betekenissen kunnen zoeken. Het uiteindelijke verhaal dat hierdoor geconstrueerd wordt zal daardoor veel beter de ervaringen van het kind reflecteren.
Zonder dit procesmatige riskeren we een "Life story boek" te maken dat net zo min aansluit bij het kind als een uitvaartplechtigheid die wordt begeleid door een pastoor die de overledene nooit gekend heeft. Sommige ouders of begeleiders vinden het moeilijk als hun kind iets in zijn album of boek opschrijft of tekent wat “niet waar” is.
Nochtans heeft ieder van ons herinneringen over gebeurtenissen in de familie die door een zus of een broer anders herinnerd worden. “De waarheid” in familiegeschiedenissen is zelden eenduidig en kinderen en volwassenen kunnen soms nood hebben aan een geïdealiseerde versie tot ze klaar zijn om onder ogen te zien wat er echt misging.
Het is ook erg belangrijk om je te realiseren dat het verhaal dat in het dossier verteld wordt inaccuraat of misleidend is, wat niet anders kan gezien de complexiteit van het leven.
Het verhaal in het dossier kan gezien worden als een opeenvolging van gebeurtenissen die geleid hebben tot adoptie, zeg maar het geraamte. Het is echter het vlees van de ervaringen die het kind heeft meegemaakt die het verhaal tot leven wekken. Het is het kind dat de gebeurtenissen heeft meegemaakt en de taak heeft om ze te begrijpen en te herbegrijpen. Hoe het kind deze gebeurtenissen in het hier en het nu begrijpt maakt altijd deel uit van het verhaal.
Een constructieve benadering (knopen dus) ziet het kind dan als een actieve participant in het exploreren en betekenis geven in plaats van een passieve ontvanger van onze invulling van het verhaal.
De rol van de ouder of vertrouwenspersoon is dan de veiligheid creëren om de informatie op te nemen en misschien een andere bril aanreiken om naar de gebeurtenissen te kijken, nu en in de toekomst. Bijvoorbeeld, een kind kan denken dat hij als peuter is afgestaan door zijn moeder omdat hij woedebuien had. Adoptieouders kunnen dan vertellen over het feit dat alle peuters woedebuien hebben en volwassenen nodig hebben om hen dan te helpen om rustig te worden.
Tamene denkt dat hij een stout jongentje was dat zijn geboortemoeder door het lint deed gaan. Zijn adoptiemama vertelt dat hij een flink jongetje was dat graag ging buitenspelen en alleen heel boos werd als er iets niet lukte of hij niet kon krijgen wat hij graag wou, zoals alle kinderen van zijn leeftijd. De rechter in Ethiopie had gezegd dat Tamene’s mama teveel quat gebruikte waardoor ze niet altijd zo goed kon zien of Tamene iets nodig had of getroost moest worden. Tamene’s mama had ook geen mama gehad die daar op lette en wist daardoor niet goed wat ze met hem moest doen.
Deze benadering laat de mogelijkheid open voor perspectiefverandering in de toekomst, het kind kan deze bril accepteren of weggooien of er eventueel later weer op terugkomen.
Een “Life story boek” waarin vele stemmen een plekje krijgen zal in de toekomst geloofwaardiger overkomen. Er zijn geen simpele antwoorden op de dilemma’s waar we in “life story work” mee geconfronteerd worden.
Wanneer we dit belangrijke maar ook gevoelige werk doen is het belangrijk dat we stilstaan bij de macht die we daar als volwassene in hebben terwijl we de verhalen van verlies en verdriet vertellen en her-vertellen.
We moeten respect hebben voor de verschillende manieren waarop de gebeurtenissen die geleid hebben tot afstand en adoptie worden geïnterpreteerd en de nederigheid hebben om te erkennen dat ons huidig systeem beperkte antwoorden heeft op de vraagstukken van armoede, verwaarlozing en mishandeling.