Contacteer ons of spring binnen op Raas van Gaverestraat 67b in Gent.

Ontdek onze groepsbegeleidingen, en evenementen.

Het laatste nieuws en interessantste weetjes over de wereld van adoptie.

Ontdek een hulpverlener bij jou in de buurt via deze handige adoptiekaart.

Interessant nieuws & boeiende blogartikels

15 vragen aan Tine: mama van 2 binnenlands geadopteerde dochters

15 vragen aan Tine: mama van 2 binnenlands geadopteerde dochters

Tine heeft 2 dochters, Laura van 8 jaar en Charlotte van 11 jaar. Beide dochters werden binnenlands geadopteerd. Toen de kinderen nog klein waren, zijn Tine en de adoptiepapa van Laura en Charlotte gescheiden. Hoe kijkt Tine naar ouderschap en opvoeden?

1. Hoe zou jij jouw gezin beschrijven in enkele woorden?

Gezellig, liefdevol en hecht.

2. Hoe was het voor jou om mama te worden?

De eerste keer mama worden had een enorme emotionele impact. Ik zat op mijn werk toen de adoptiedienst ons belde. Toen ik thuis aankwam, was mijn ex-man net thuis. Wij zijn in elkaars armen gesprongen van blijdschap. Bij ons ging het om een binnenlandse adoptie, dus wij kregen maar een dag of twee op voorhand te horen dat we een dochter kregen. Wij wisten natuurlijk dat er een kind kwam, maar eens het zover was, was het toch een shock.

Onze dochter verbleef de eerste drie maanden van haar leven in een pleeggezin. Pas toen de mama officieel voor afstand tekende bij de notaris, kwam ze bij ons. Wij waren niet voor een directe plaatsing uit angst dat de mama zich zou bedenken, maar eigenlijk kon ze zich nog bedenken totdat de adoptie rond was. Dat vond ik een moeilijk periode. Ik weet nog dat ik Charlotte die eerste avond in mijn armen had en overspoeld werd door emoties. Wat een geschenk, dacht ik. Anderzijds was ik bang dat ze haar terug zouden meenemen.

3. Wat deed het ouderschap met jou als persoon?

Ik besefte hoe fragiel ik plots was geworden. Als er met ons iets gebeurt, wat gebeurt er dan met de kinderen? Ineens was ik belangrijk voor iemand anders, hét belangrijkste eigenlijk.

4. Plots ben je mama en word je ‘overspoeld’ door het ouderschap. Van wie en op welke manier kreeg je steun?

Alle hulp was er. Van onze families, vrienden, iedereen rondom mij. Ze wisten dat wij gingen adopteren en waren daar superblij mee. Ze stuurden berichtjes, kwamen langs en gaven kleertjes of andere dingen die ze nog hadden liggen. Als ik een probleem had, kon ik altijd iemand bellen met de vraag: hoe deed jij dat? Evengoed werd er gezegd: “Breng ze maar eens naar hier, dan kan jij slapen.” Ik herinner mij nog dat mijn ex-man Charlotte op een middag meenam en dat ik niet goed begreep waarom. Ik heb mij dan op de zetel gelegd en heb heel de middag geslapen. Dat was dus de reden. (lacht)

5. Heb jij in die periode professionele ondersteuning gevonden of net gemist?

Ik had dat niet echt nodig, denk ik. Er was Kind & Gezin en als er iets was met Charlotte, dan ging ik naar de huisarts.
Ik heb wel een aantal issues gehad, omdat Charlotte nog de officiële naam van haar mama droeg totdat de adoptie rond was. Charlotte had eens hoge koorts waardoor ik heel bezorgd was, maar de kinderarts bleef maar doorgaan over haar naam. Die zei: “Je weet toch dat die mama nog altijd van gedacht kan veranderen?” Dat was altijd al mijn angst en dan confronteerde die arts me daarmee op een moment dat mijn dochter heel ziek was. Ik kwam er huilend buiten. Zo zijn er nog momenten geweest dat het steeds maar over haar naam ging, terwijl ik dacht: dat is omwille van de adoptie en verder zijn dat uw zaken niet.

Wat ik mij ook herinner, is dat we Charlotte moesten inschrijven op ons adres. Vanaf dan hadden we recht op adoptieverlof, maar we waren afhankelijk van de wijkagent voor de vaststelling. Uiteindelijk verloren we daardoor twee weken. Bij de adoptie van Laura was dat veranderd. Dan was de dag van de aangifte ook de dag van de inschrijving. Toen dacht ik: aha, misschien heb ik daaraan meegeholpen! Na de adoptie van Charlotte had ik namelijk verschillende ministers aangeschreven over dat bureaucratische regeltje. (lacht)

6. Op een bepaald moment gingen jij en de papa uit elkaar. Hoe was het ouderschap toen voor jou?

Ik was bang. Ik wist niet hoe ik het alleen ging redden. Ik heb heel lang veel verdriet gehad omwille van de scheiding. De kinderen zagen dat, maar ze waren nog heel jong. Nu zijn ze groter en is het anders, maar toen voelde ik mij heel alleen.

Je bent wel een adoptiegezin, maar uiteindelijk ben je ook maar een gewoon gezin en zulke dingen gebeuren. Ik vond dat wel extra moeilijk. De scheiding voelde als een falen voor mezelf, maar ook ten opzichte van de mama’s van mijn kinderen. Ik had beloofd om hun kinderen een mooi gezin te geven ... Dat probeer ik nog steeds, maar dan op mijn manier. De kinderen zijn grotendeels bij mij. Om de twee weken gaan ze een weekend naar hun papa en in de vakanties zijn ze voor de helft bij hem.

7. Wat betekent moeder zijn voor jou?

Moeder zijn betekent voor mij ervoor zorgen dat mijn kinderen gelukkig en gezond zijn. Ik vind het belangrijk dat ze zelfstandig zijn en wil hen alle facetten van het leven tonen om goed in het leven te staan.

Dat gebeurt met vallen en opstaan. Ik vind opvoeden niet gemakkelijk. Soms zijn er momenten dat ik er zelf geen zin in heb. (lacht) Dan laat ik alles toe en moet ik het erna weer rechttrekken. Zeker nu ze wat groter zijn, wordt het moeilijker. Ze hebben hun eigen mening en bij elke beslissing moet ik nu dus uitleggen waarom ik er zus of zo over denk. Anderzijds vind ik dat eigenlijk ook wel leuk.

8. Welke ouder wil jij graag zijn voor jouw kinderen?

Ik wil mijn kinderen leren hoe ze met zaken moeten omgaan. Daarin wil ik een voorbeeld zijn voor hen. Ik ben altijd heel eerlijk en open tegen mijn kinderen, ook over mijn eigen verdriet. Dat is gewoon het gemakkelijkst.

De afgelopen jaren waren ontzettend heftig. Er was eerst de scheiding die heel moeilijk was. Later is de dochter van mijn tweede partner na een lang traject gestorven aan kanker en anderhalf jaar geleden werd ook zijn zoon erg ziek. Gelukkig gaat het nu beter met hem.

Mijn kinderen zijn zussen voor hen. Ze hebben het hele traject van dichtbij gevolgd. Ik sta ervan versteld hoe ze daarmee omgingen. Ze zijn zo lief en begripvol. Voor mij is dat een bevestiging dat ik dat ik goed bezig ben en zo verder kan doen.

9. Wat zijn kwaliteiten van jouw dochters die jou helpen om de ouder te zijn die je wil zijn?

Mijn kinderen zijn twee uitersten. Charlotte is heel lief en braaf, een echte allemansvriend. Laura is intelligent en eerlijk. Ze kan geboeid luisteren, maar ook heel goed vertellen wat ze wil. Op school moest ze eens tekenen wat ze graag wil worden. Laura wil artiest worden, dus ze tekende zichzelf met een aantal achtergrondzangeresjes. De juf vroeg: “Denk je echt dat je dat gaat kunnen?” En Laura zei: “Ja ja, en ik zal ervoor zorgen dat je naar mijn optreden mag komen.” (lacht)

Laura is ook de gevoeligste volgens mij. Sociaal-emotioneel heeft ze het daardoor soms lastiger. Onlangs moest ik op gesprek komen op school, omdat Laura nogal veel ruziede met vriendinnen over banaliteiten. Het gemakkelijke aan Laura is dat je daar met haar gewoon over kan praten. Ze zei: “Ja, dat is omdat ik mij moei tussen die twee vriendinnen en dan wordt het ruzie en dan heb ik het weer gedaan hé.” Ik zei: “Awel, dan ga je je niet meer moeien.” En dan stopt ze daar ook mee. Dan wordt dat opgeklaard en is het voorbij.

10. Welke rol speelt adoptie in jullie leven?

Charlotte is de oudste. Zij is daarin niet geïnteresseerd. Ze weet het, maar stelt er geen vragen bij. Laura is daarin anders. Zij vraagt dingen zoals “Wat zou je ervan vinden als ik daar eens ga logeren? Zou je dan verdrietig zijn?” Ik antwoord dan dat het voor mij prima is als haar biologische moeder dat oké vindt.

Laura had er al eens een gesprekje over met iemand van de adoptiedienst. Ze weet dat er vanaf haar 12e meer mogelijk is. Nu is ze nog maar 8 jaar. Ze beseft nog niet dat haar moeder er misschien niet op zit te wachten tot zij komt logeren. Ik denk dat een ontmoeting niet uitgesloten is, omdat haar moeder af en toe om foto’s vraagt. Toch bereid ik Laura er best op voor dat het waarschijnlijk niet zo simpel is zoals zij het zich nu voorstelt.

Wat wel moeilijk is voor Laura, is dat er nog een ander kindje is. Ze vraagt zich terecht af: waarom mocht die blijven en ik niet? Ik heb daar geen antwoord op.

11. Ouders zijn er in alle soorten en maten, maar als jouw situatie anders is dan wat je vaak rondom je ziet, dan kan dat vragen oproepen. Ervaar je in je ouderschap dat je zogezegd ‘anders’ bent dan andere ouders?

Ik ervaar mijn ouderschap niet als anders. Adoptieouderschap geeft een andere dimensie aan het ouderschap, maar niet op vlak van de liefde die ik voel voor mijn kinderen. Voor mij zijn dat mijn kinderen. Ik ben daar wel open in, maar maak daar geen ding van. Als ze tegen mij zeggen: “Amai, je dochter lijkt op jou”, dan zeg ik: “Dat kan niet hoor.” (lacht)

12. Welke waarden wil jij doorgeven aan je dochters?

Respect voor anderen, empathie en beleefdheid. Dat vind ik belangrijk. Dat is voor mij veel belangrijker dan goed presteren op school of iets goed kunnen. Ik wil ook dat ze zichzelf uitdagen, dat ze begrijpen dat je voor sommige dingen moet werken en dat er regels zijn.

13. Je bent opgevoed door jouw ouders. Wat wil je hetzelfde of anders doen?

Het belang van discipline - in die zin dat je moet werken om ergens te geraken - heb ik van mijn ouders geleerd. Ik had een lieve moeder. Mijn vader was streng. Hij kon heel kwaad worden om dingen die ik onterecht vond, vooral schoolgerelateerd. Zo ben ik niet. Ik word niet zo snel boos en ben minder streng. Ik kan niet zo goed voet bij stuk houden. (lacht)

Als mijn kinderen moeten studeren voor een bepaald vak en ze vinden het goed, dan is het goed. Ik ga niet pushen. Als de resultaten er dan niet zijn, zeg ik: “Tja, dat is hoe je ervoor gewerkt hebt.” Maar als ik weet dat ze er keihard voor gewerkt hebben en de toets is niet goed, dan is dat ça va hé. Mijn vader zou daar op blijven vitten hebben, terwijl ik zeg: “Volgende keer beter.”

Mijn moeder probeerde mij - en nu nog altijd hoor - in een richting te duwen. Ik zeg haar altijd: “Laat me mijn weg gaan. Ik zal het wel ondervinden als er een drempel is.” Ik probeer mijn kinderen die vrijheid te geven.

14. Heb je soms nood aan meer hulp of advies bij het opvoeden van de kinderen?

Niet echt. Mijn kinderen hebben een kinderpsycholoog, maar dat is voor hen. Ik vind het goed dat zij hun ding kunnen doen als de nood er is. Daarnaast vind ik een goede wisselwerking met de school belangrijk. Als de school iets aangeeft in verband met de kinderen, dan vraag ik hoe zij dat opvolgen of welke raad ze mij daarin kunnen geven. Omgekeerd, als er thuis heel moeilijke periodes zijn, vind ik het belangrijk dat de school daarop begripvol reageert.

15. Op social media zie je vaak enkel de leuke momenten. Dat kan voor druk zorgen bij ouders. Hoe kijk jij daar naar?

Ondertussen ben ik terug actief op sociale media, omdat het een leuke manier is om in contact te blijven met vrienden en familie, maar ik heb mijn account ook een tijdje verwijderd. Niet omwille van de druk, maar omdat ik het inderdaad wat ‘fake’ vond. Er wordt een portretje gemaakt, terwijl het in realiteit niet zo is. Ik houd het liever ‘echt’. (lacht)


Dit interview vond plaats in het kader van het belevingsonderzoek van EXPOO rond ‘ouderschap in een diverse samenleving’. Steunpunt Adoptie werkte hieraan mee door verschillende adoptieouders te interviewen.

*Om privacyredenen werden de namen van de kinderen in dit interview gewijzigd.

Interview: Kristina Van Remoortel, educatief & nazorgmedewerker
Tekst: Kristien Wouters, educatief medewerker

15 vragen aan Linda: BAM van een pittige dochter

  • donderdag 19 mei 2022 in de categorie Interview.

15 vragen aan Linda: BAM van een pittige dochter

Negen jaar geleden adopteerde Linda als bewust alleenstaande mama haar dochter Fee*. Fee kreeg zes jaar geleden de diagnose autisme spectrum stoornis (ASS). De grootmoeder van Linda woont bij het gezin in. Zij heeft dementie. Hoe kijkt Linda naar ouderschap en opvoeden?

1. Hoe zou je jouw gezin en jouw dochter omschrijven?

Ik denk dat wij een warm gezin zijn. Een open en begrijpend gezin ook. Fee is van de geboorte op de hoogte dat ze geadopteerd is. Ze gaf er al een spreekbeurt rond op school. Dat kan allemaal.

Wij zijn ook een bijzonder gezin. Normal is boring. Dat zeggen wij vaak. Onlangs zei Fee nog: “Mama, als kindjes op school zeggen dat ik raar ben, dan zeg ik: ‘Ah dank u, dat is voor mij een compliment.’”

Fee is helemaal anders dan ik. Zij is heel spontaan, heel actief, heel extravert. Lief en grappig ook. En heel eigenwijs en koppig. Ze doet de dingen graag op haar manier. Haar naam is daar een goed voorbeeld van. Officieel is haar naam Tess en de eerste twee, drie jaar van haar leven noemden we haar ook zo, maar op een bepaald moment besliste ze dat ze dat niet mooi vond. Iedereen moest haar Fee noemen. Vanaf dan zijn we haar dus Fee beginnen te noemen en als je je eens per ongeluk vergist, maakt ze heel duidelijk dat dat niet de bedoeling is. (lacht)

2. Zalig, dat klinkt als een dochter met pit! Wat loopt er allemaal goed?

De coronaperiode was voor iedereen moeilijk, maar Fee heeft dat heel goed gedaan. Fee is een heel actief kind met veel hobby’s. Ze doet tumbling, free running, viool. Ze speelt mee in televisieprogramma’s en doet audities. Ze heeft dat nodig om te ontspannen en alle frustraties en stress eruit te krijgen die zij ervaart doordat ze de dingen wat anders begrijpt. De hobby’s lagen door corona grotendeels stil, maar ze heeft het goed doorstaan.

Ook op school gaat het goed mits extra ondersteuning. Fee heeft de diagnose ASS. Ze krijgt daarvoor ondersteuning op school en een tijdje geleden kregen we daarrond ook thuisbegeleiding.

Verder heeft Fee veel vriendinnetjes. Tussen haar en mij gaat het goed. Het enige wat een beetje moeilijk is, is dat de overgrootmoeder gediagnosticeerd is met dementie. Zij woont bij ons in en begrijpt niet meer alles. Doordat Fee een kind is en dan nog met ASS, begrijpt ze sommige dingen ook moeilijk. Het kan enorm botsen tussen die twee.

3. Hoe heb jij de stap naar mama worden ervaren?

Als een droom die uitkwam. Mama worden was iets dat ik al van kleins af aan wou. Ik zei altijd: als ik voor mijn dertigste ‘de ware’ niet vind, ga ik voor adoptie. Uiteindelijk begon ik er zelfs vroeger aan, omdat ik wist dat de procedure lang zou duren en ik geen mama wilde worden op mijn 50e.

Toen ik uiteindelijk het telefoontje kreeg van de adoptiedienst had ik dat totáál niet verwacht. De laatste keer dat ik van hen hoorde, stond ik op de derde plaats. Ze zouden bellen als ik op de eerste plaats stond, maar dat telefoontje heb ik nooit gehad. Ik weet nog dat ik ’s ochtend naar mijn werk reed en op de radio zei men hoeveel dagen er nog waren tot nieuwjaar. Ik dacht: binnenkort zal de adoptiedienst wel bellen om te zeggen dat ik op de eerste plaats sta, want ik had zelf uitgerekend dat dat rond kerst zou zijn. En exact die middag belden ze: “Je mag morgen je dochter komen ophalen.”

Ik was helemaal in shock. Ik denk dat ze dat hoorden, want ze vroegen: “Alé, als je nog wilt hé.” (lacht) Dat was een heel emotioneel moment.

Ik ben dan meteen naar huis gereden om alles in orde te brengen, want ik had wel een slaapkamertje, maar bijvoorbeeld nog geen matrasje. Ik zei tegen de winkelbediende: “Ik heb een matrasje nodig. Dit is de afmeting.” Dat bleek dan geen standaardafmeting te zijn, waardoor ik een andere maat moest nemen waar je handdoeken tussen kon stoppen in afwachting van het juiste matrasje.

4. De dag erna mocht je Fee gaan halen. Welke gevoelens gingen er door jou heen?

Aan de ene kant was ik superblij. Aan de andere kant was ik bang dat er een vergissing was gebeurd. Ik had nooit dat telefoontje gehad waarin ze zeiden dat ik op nummer 1 stond, dus ik bleef maar denken dat ze de foute persoon hadden gebeld. Dat was niet zo. Ik ben Fee effectief wel mogen gaan halen. (lacht)

Daarna begint het wachten, want er is altijd een kans dat de biologische mama zich bedenkt. Op voorhand weet je dat die kans bestaat en denk je dat je jezelf daartegen kan beschermen, maar eens dat die baby er is, hecht je je daar onmiddellijk aan. Ik weet nog dat ik in de schommelstoel in Fees kamertje zat. ‘You're my sunshine’ zong ik altijd ‘s avonds. En dat ik dan begon te wenen, omdat ik dacht: straks is ze hier niet meer. Dus ja, dat was een heel emotionele periode.

5. Je hebt het bewust als alleenstaande moeder gedaan. Hoe heb je die stap naar het ouderschap ervaren zonder partner?

Ik was nooit ouder met een partner, dus ik kan het niet vergelijken. Maar ik heb niet de indruk dat ik het heel anders gedaan of ervaren had mocht ik wel een partner gehad hebben.

Ik heb gelukkig een heel flexibele job en kon meteen adoptieverlof opnemen. Uiteindelijk bleef ik thuis tot Fee 9 maanden was. Ook erna was dat voor mijn werkgever nooit een probleem. Als ik ’s morgens bel en zeg: “Oei, vandaag kan ik niet komen, want Fee is ziek”, dan gaan ze daar flexibel mee om.

Mijn grootouders woonden destijds al bij mij in. Mijn grootvader is ondertussen gestorven, maar mijn grootmoeder was toen nog heel oké. Zij hielp heel veel. Als ik moest werken, bracht zij Fee van en naar de kleuterschool.

6. Zijn er nog mensen op wiens steun je kan rekenen?

Mijn mama en stiefpapa wonen in Frankrijk. Mama vloog meteen naar hier toen ze het nieuws van de adoptie hoorde. Ze is toen een paar weken gebleven. We zien elkaar enkele keren per jaar, maar qua praktische hulp zit er te veel afstand tussen. Mijn zus zie ik regelmatig, maar ook zij woont niet in de buurt, dus Fee afhalen van school en dergelijke zit er niet onmiddellijk in.

Verder heb ik veel aan mijn collega's. Dat zijn allemaal dames met kinderen, dus daar wordt veel gepraat. Ik ervaar dat wel als heel steunend.

7. Elke ouder heeft verwachtingen of dromen over het ouderschap. Voelde jij je zoals je verwacht had of liep dat anders?

Goh. Ze zeggen altijd: “Als je een kind hebt, dan stopt je eigen leven en leef je in functie van dat kind.” Dat is voor een groot stuk zo en ik heb het daar nooit moeilijk mee gehad. Moeder zijn betekent alles voor mij. Als je mij vraagt wie ik ben, dan ben ik in de eerste plaats mama van Fee.

Voordat Fee er was, reisde ik supergraag en -veel. Elke vakantie ging ik ergens anders naartoe, want twee keer hetzelfde wou ik niet. Met zo'n kleintje is ver reizen niet evident, dus ik kocht een vakantiehuisje in Nederland. Sindsdien zitten wij elke vakantie daar. Je hebt er alles en Fee vindt het er geweldig. Eén van de hoogtepunten daar is de bingoavond. Als je mij op voorhand had verteld: “Als Fee er is, ga je altijd op vakantie naar dezelfde plek en ga je bingo spelen”, dan had ik gezegd: “Echt niet, dat zie je van hier!” Maar nu doe ik dat dus en het voelt absoluut niet als een opoffering.

Fee is een heel ander kind dan ik was. Ik was heel rustig, las graag boeken. Zij is heel actief en speelt graag buiten. Een mama die haar ’s avonds in bed stopt en een verhaaltje voorleest, is niet wat Fee wil of verwacht. Dat merkte ik al vroeg. Zij wil liever nog op haar hoofd gaan staan of koprollen maken in bed. In het begin had ik het daar wel moeilijk mee. Dan probeerde ik haar in die rol te dwingen, maar dat werkt niet hé.

8. Heb jij professionele ondersteuning gevonden of gemist in die eerste periode?

Toen Fee twee was, nam ik contact op met het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen (COS), omdat ik het gevoel had dat er iets niet oké was. Mijn omgeving, mijn grootmoeder, zelfs onze huisarts zei dat Fee een perfect normaal kind was. Toch voelde ik dat er in haar contactname en manier van doen iets niet helemaal was zoals je het zou verwachten. Misschien is dat beroepsmisvorming als psycholoog.

Ik liet Fee dus onderzoeken. Het COS vermoedde dat er een stoornis was, maar ze wilden nog wachten totdat Fee met school gestart was. Een jaar erna vond er een nieuw onderzoek plaats en is de diagnose ASS effectief gesteld. Ik vroeg op school meteen ondersteuning aan voor Fee en sindsdien kreeg ze dat elk schooljaar. Toen was dat nog GON, nu is dat het ondersteuningsteam.

Twee jaar geleden kreeg ik ook een jaar thuisbegeleiding, omdat het thuis heel moeilijk liep met de dagdagelijkse structuur zoals opstaan en aankleden, maar vooral met schoolse dingen.

Huiswerk blijft moeilijk. Fee kan dat op 10 minuutjes afhebben, maar we maken daar dan vaak eerst een uur ruzie over. Alles wat haar opgelegd wordt vanuit school of hobby’s gaat eigenlijk moeilijk en geeft enorm veel stress. Momenteel loopt dat wel oké hoor. Ik kan ook altijd contact opnemen met de thuisbegeleiding mocht het nodig zijn.

9. Welke ouder wil jij graag zijn voor je dochter?

Ik probeer me aan te passen aan wat Fee nodig heeft. Mede door de thuisbegeleiding begrijp ik beter wat dat is. Ik probeer haar de vrijheid te geven om te zijn wie zij is, ook al is dat anders dan ik mij had voorgesteld of hoe ik vroeger was.

Voordat Fee er was, dacht ik dat ik een heel overbeschermende moeder zou zijn, maar ik denk dat ik haar een vrij relaxte, losse opvoeding geef. Ik probeer haar ook zoveel mogelijk dingen zelf te laten doen. Voor school smeer ik haar boterhammetjes nog, maar als het vakantie is en ze wil ontbijten, kan ze dat zelf pakken hé. Ik ben door mijn oma opgevoed. Zij deed alles voor mij. Totdat ik ging werken, smeerde zij mijn boterhammen. Mijn oma was heel warm, maar ook heel overbeschermend. Ik wil Fee toch wat sneller zelfstandigheid meegeven en laten inzien hoe de wereld werkt.

Fee mag redelijk wat. We wonen in een heel klein dorpje met weinig verkeer en zonder al te gevaarlijke plekken. Ze mag van mij dan ook buiten spelen met haar vriendinnetjes op een speelpleintje hier in de buurt. Soms is het wel moeilijk om het evenwicht te vinden. Fee is nog maar 9. Ik kan ook niet zomaar alles toelaten. Als de buurmeisjes van 13 jaar om 20u nog komen vragen of Fee mag buitenspelen tot 22u, dan is dat moeilijk. Wat kan ik haar laten doen en welke regels mogen niet gebroken worden? Daar ben ik wel mee bezig.

10. Wat zijn kwaliteiten van jou en je dochter die helpen om de ouder te zijn die je wil zijn?

Ik denk dat ik heel rustig ben en kan blijven. Alé, dat heeft de thuisbegeleiding toch gezegd. (lacht) Ik ben niet iemand die snel boos wordt of in paniek raakt. Daarnaast denk ik dat ik heel, heel open sta voor mensen die iets anders nodig hebben of iets anders zijn en dat ik bereid ben om te zoeken naar oplossingen die werken. Dus dat zijn mijn sterktes: rust en openheid.

Bij Fee denk ik aan haar vasthoudendheid. Als ik het niet begrijp, dan zal ze wel vasthouden totdat ik het wel begrijp. En als ze doorheeft dat iets echt niet kan, aanvaardt ze dat. Ondanks het feit dat sociale situaties niet altijd even duidelijk zijn voor haar door die ASS, heeft ze daarin toch een redelijk goed inzicht. Dat vind ik heel knap.

11. Omgekeerd, welke kenmerken bij jou en je dochter zorgen ervoor dat je niet altijd de ouder bent die je zou willen zijn?

Soms wil ik het iedereen te veel naar de zin maken, inclusief mijn dochter. Daardoor neem ik niet altijd de beslissingen die ik zou moeten nemen. Ik verwees er nu al een paar keer naar, maar toen de thuisbegeleiding op zijn einde liep, vroeg ik wat zij als externen nog als werkpunt zagen. Zij zeiden toen dat ik vooral nog moest leren om dingen voor mezelf te doen.

En zoals ik al zei, is Fee superactief. Zij is echt een stuiterballeke van ’s morgensvroeg tot ‘s avonds laat. Zelfs ’s nachts in bed zit ze niet stil. Als we eens op vakantie zijn en we moeten in één bed slapen, word ik wakker onder de blauwe plekken. (lacht) Het is heel goed dat ze altijd bezig is, maar soms is ze daardoor enorm druk. Voor iemand die van nature rustig is, is dat niet altijd even gemakkelijk.

12. Ouders zijn er in alle soorten en maten, maar als jouw situatie anders is dan wat je vaak rondom je ziet, dan kan dat vragen oproepen. Ervaar je in je ouderschap dat je zogezegd ‘anders’ bent dan andere ouders?

Ik heb dat vooral in het begin sterk ervaren, omdat de politie en de maatschappelijk assistent langskwamen in het kader van de adoptieprocedure. Daardoor had ik het gevoel dat ik me moest verantwoorden en dat ik moest bewijzen dat ik het kon als adoptieouder en als alleenstaande ouder. Dat is heel anders dan bij ouders die bevallen van hun kind.

Na verloop van tijd raakte dat wel op de achtergrond. Soms heb ik nog het gevoel dat ik het extra goed moet doen, omdat ik een beetje in een uitzonderingspositie zit, maar ik zit daar niet elke dag mee in mijn hoofd.

13. Welke waarden wil je doorgeven aan je dochter?

Ik wil vooral doorgeven dat zij oké is en dat ze niet te veel moet inzitten met wat anderen denken of doen. Het belangrijkste is dat Fee oké vindt wat ze doet en wie ze is. Toen ik opgroeide, was ik vaak bezig met wat andere mensen zeiden en dachten. Ik wil niet dat zij dat ervaart.

Ondanks het feit dat Fee niet te veel moet inzitten met andermans mening, verwacht ik wel dat ze respectvol is. Als haar vriendinnetjes op school ‘hallo’ zeggen, dan wil ik dat ze ‘hallo’ terugzegt, wat voor haar niet altijd evident is trouwens. Als ze een kindje niet leuk vindt, moet ze daar niet mee spelen, maar ik vind het toch belangrijk dat ze een basisbeleefdheid kan tonen.

14. Ben jij bewust bezig met de manier waarop je Fee opvoedt?

Ja, ik denk het wel. Natuurlijk, het is niet dat ik elke morgen denk: hoe ga ik ze vandaag opvoeden? Maar ik denk dat je als ouder toch altijd nadenkt of je juist bezig bent. Als Fee iets doet wat niet zo oké is, kan ik denken: oei, is dat het gevolg van mijn opvoeding? Maar soms ook juist het tegenovergestelde van: wauw, ik ben precies goed bezig. (lacht)

15. Op social media zie je vaak enkel de leuke momenten. Dat kan voor druk zorgen bij ouders. Ervaar jij soms druk om de perfecte mama te zijn?

Nee, ik voel die druk eigenlijk niet, noch van Fee noch van de buitenwereld. Ik wil een goede mama zijn, maar perfect kan niet hé. Ik ben ook helemaal niet zo bezig met sociale media. In elk gezin zijn er momenten dat de kinderen gillend onder tafel liggen. Dat wordt uiteraard niet getoond op tv of internet, maar dat is er wel bij iedereen.

Hoewel ik niet vind dat ik perfect moet zijn, moet het wel goed genoeg zijn. Soms vind ik dat ik dingen doe die niet helemaal oké zijn. Daar reken ik mezelf vrij fel op af. De thuisbegeleiding heeft een paar keer gezegd dat ik minder streng moet zijn voor mezelf. Ik probeer dat. Dan denk ik: ja, ik ga fouten maken, iedereen maakt fouten, doe het volgende keer beter.

Dit interview vond plaats in het kader van het belevingsonderzoek van EXPOO rond ‘ouderschap in een diverse samenleving’. Steunpunt Adoptie werkte hieraan mee door verschillende adoptieouders te interviewen.

*Om privacyredenen werden de namen in dit interview gewijzigd.

Interview: Kristina Van Remoortel, educatief & nazorgmedewerker
Tekst: Kristien Wouters, educatief medewerker

Interview met het Afstammingscentrum

  • donderdag 7 oktober 2021 in de categorie Interview.

Interview met het Afstammingscentrum

Dit artikel verscheen eerder in het VAG magazine.

Het Afstammingscentrum is een nieuw en onafhankelijk centrum voor iedereen met vragen over de eigen afstamming. Ongeveer twee jaar nadat het decreet van 26 april 2019 werd gepubliceerd, opende het Afstammingscentrum de deuren op 1 april 2021. We spraken met Joyce Bex en Katrien Govaert, twee trajectbegeleiders bij het Afstammingscentrum.

Wie kan er bij jullie terecht?
Joyce: Iedereen met vragen over de eigen afstamming waarbij de juridische afstammingsrelatie niet met de biologische en/of sociale afstammingsrelatie overeenstemt kan bij ons aankloppen. Bij de opstart van het Afstammingscentrum waren vier groepen betrokken, o.a. binnenlands geadopteerden, transnationaal geadopteerden, donorkinderen en metissen geboren tijdens de Belgische koloniale periode (een Afrikaanse moeder en een Belgische vader). In principe zijn we er voor iedereen die om de een of andere reden betrokken is tot adoptie, donorconceptie en metissen Belgische kolonisatie, o.a. eerste ouders en verwanten, adoptieouders, donoren en verwanten, ouders van donorkinderen, (half)siblings, etc.

Hoeveel dossiers hebben jullie momenteel?
Katrien: Op dit moment hebben we ongeveer 70 dossiers. Hiervan zijn er een dertigtal dossiers van geadopteerden (zowel binnenlands, sous X als transnationaal), een vijftiental dossiers van metissen, en een vijftiental dossiers van donorkinderen, donoren en familieleden van overleden donoren. Het is verrassend hoeveel donoren en familieleden van overleden donoren bereid zijn om gevonden te worden én om hun DNA-staal af te staan, zodat donorkinderen die op zoek zijn toch nog info kunnen vinden over hun (overleden) donor. Er zijn ook een tiental dossiers die niet binnen bovenstaande groepen passen, maar wel een duidelijke afstammingsvraag hebben.

Wat voor vragen krijgen jullie binnen?
Katrien: De ‘zoekvragen’ en ‘vragen om gevonden te worden’ kunnen heel verschillend zijn. De ene persoon is binnenlands geadopteerd, heeft de eerste moeder al een aantal jaar geleden ontmoet en wil graag meer contact met haar. De andere moet nog beginnen met op zoek gaan en heeft nog nooit het eigen adoptiedossier ingekeken of weet niet welke dienst vroeger heeft bemiddeld. Sommige vragen zijn heel technisch, bv. ik wil bepaalde informatie vinden, andere vragen zijn eerder psychosociaal, bv. ondersteuning bij de zoektocht of bemiddelen wanneer er verwanten gevonden zijn. De verschillende soorten vragen kunnen ook samen in eenzelfde traject voorkomen. Als je iets of net niets vindt, dan doet dat natuurlijk ook iets met jou en is daar ondersteuning bij nodig.

Joyce: Elke vraag is dus anders. Momenteel hebben we ook een tiental dossiers van personen waarbij er twijfel is over de afstammingsrelatie doordat er bijvoorbeeld dubbelzinnigheden in het gezin speelden of dat er bepaalde zaken niet duidelijk kunnen worden benoemd of besproken.

Wat mag je verwachten van een traject bij het Afstammingscentrum?
Joyce: We werken op het tempo van de cliënt, waarbij we eerst luisteren naar welke vraag wordt gesteld en welke informatie aan ons wordt gegeven. In het intakegesprek proberen we deze vraag te concretiseren en stemmen we af waar de noden of prioriteiten liggen. Alles begint bij het helder krijgen van de vraag en de reeds gekende informatie. Het is ook niet altijd het geval dat er een zoekvraag is, er kunnen ook trajecten worden opgestart die louter informatief of bemiddelend zijn. Hoewel we intern een stappenplan hebben opgesteld, ter houvast om binnenkomende vragen eenzelfde kwaliteit te kunnen waarborgen, mogen we niet ontkennen dat elk traject anders is. Afhankelijk van het tempo en de noden worden de trajecten volledig gepersonaliseerd. Voor ons is deze manier van werken cruciaal, want het laatste wat we willen is dat wij invullen wat de cliënt nodig heeft. Dit geheel aan vragen en noden stemmen we af op wat onze mogelijkheden zijn en wat wij vanuit het Afstammingscentrum kunnen bieden. Zo bieden we wel psychosociale begeleiding, die dikwijls in de trajecten verweven zijn zonder het effectief te benoemen, echter kunnen we geen therapeutische trajecten aangaan. Wanneer we botsen op de grenzen van wat we kunnen bieden, bespreken we dat samen met de cliënt en gaan we over tot een gerichte doorverwijzing – met toestemming van de cliënt zelf natuurlijk – naar een privépraktijk, organisatie of groep van lotgenoten. Het welzijn van onze cliënten is voor ons ook heel belangrijk, daarom toetsen we bij het intakegesprek ook af of er een sociaal netwerk is waarop de cliënt kan terugvallen.

Wat moeten mensen zeker weten over het DNA-onderzoek dat via jullie kan gebeuren?
Katrien: We werken samen met het CME, Centrum voor Menselijke Erfelijkheid, dat is verbonden aan het UZ Leuven. Zij kregen een vergunning van de Vlaamse overheid om DNA-testen te analyseren op verwantschap tot de eerste graad, ouder-kindrelaties dus. Dit is helaas een beperking in vergelijking met internationale databanken, wat we ook willen aankaarten bij het beleid. Onze sterkte is dan weer dat analyses bij het CME anoniem verlopen en dus volledig conform de privacywetgeving. Het CME krijgt dus geen informatie over de persoon die het DNA-staal afgeeft. Zo’n test kost trouwens €85 voor de cliënt. Het Afstammingscentrum past dus een deel van de totale kostprijs zelf bij. De begeleiding zelf is volledig gratis.

Joyce: Het CME kan alleen matchen zoeken tussen de stalen die in hun DNA-databank zitten. Doordat we pas opgestart zijn, is dat aantal DNA-stalen momenteel nog beperkt. We kunnen natuurlijk niet ontkennen dat sommige cliënten daarom de voorkeur geven aan internationale databanken. Maar ook dan kunnen we hen vanuit het Afstammingscentrum ondersteunen. Bijvoorbeeld bij het interpreteren van de resultaten of het bemiddelen wanneer er een match is gevonden. Je hoeft dus niet noodzakelijk een DNA-test bij ons te doen om ondersteuning te krijgen. We zijn wel aangenaam verrast met het aantal (familieleden van overleden) donoren dat vrijwillig hun DNA-staal wil afstaan bij ons. We hopen natuurlijk dat dit aantal alleen maar zal groeien naar de toekomst toe.

Hoe ziet het team van het Afstammingscentrum eruit?
Katrien: Onze coördinator is Ankie Vandekerckhove. Zij is voormalig kinderrechtencommissaris en heeft veel kennis en know how van kinderrechten en mensenrechten in het algemeen. De andere leden van ons team zijn drie trajectbegeleiders. Het was hierbij de keuze van de stuurgroep om zoveel mogelijk in te zetten op trajectbegeleiders. De stuurgroep heeft het Afstammingscentrum inhoudelijk vormgegeven en dat doet het nog steeds. Onze trajectbegeleider Benoît is zelf sous X geadopteerde en werd vanuit zijn eigen verhaal genealoog (stamboomonderzoeker). Hij heeft ontzettend veel ervaringsdeskundigheid en zat daarom ook in de voormalige stuurgroep van het Afstammingscentrum. Een volgende trajectbegeleider is Joyce, transnationaal geadopteerd, en heeft een achtergrond in de gezinswetenschappen en de gender- en diversiteitstudies. Zij was ook lid van de voormalige stuurgroep van het Afstammingscentrum. De laatste trajectbegeleider ben ik zelf, eerder werkte ik als hulpverlener in het CAW binnen een bemiddelingsluik en later als screener van kandidaat-adoptieouders bij de Dienst voor Maatschappelijk Onderzoek.

Hoewel dit een eerste stap is in de goede richting, komt er ook redelijk wat kritiek op het Afstammingscentrum. Hoe zien jullie dit?
Joyce: Het Afstammingscentrum vindt haar oorsprong in de aanbevelingen van het expertenpanel gedwongen adopties (2015) dat adviseerde om een afstammingscentrum en een DNA-databank op te richten. Daarna is de stuurgroep van het Afstammingscentrum in het leven geroepen om de belangen en de noden van doelgroepen te vertegenwoordigen. Deze stuurgroep heeft het Afstammingscentrum inhoudelijk uitgewerkt en heeft ook gestuurd bij de oprichting ervan. Ik denk dat we met het ontstaan van het Afstammingscentrum toch wel een mijlpaal hebben bereikt. De Vlaamse overheid erkent hierbij het recht op de kennis over de eigen afstamming en daar mogen we blij om zijn. We zitten ook nog maar in een beginstadium van de uitwerking van een nieuw centrum.

Katrien: Er zijn – terechte – hoge verwachtingen, die we niet allemaal vanaf dag één kunnen inlossen. Dat is duidelijk en hier zijn we ons van bewust. Op dit moment willen we zo goed mogelijk ons werk doen en tegelijk openstaan voor opbouwende kritiek. We hopen een nood in te lossen die bij de doelgroepen leeft en tegelijk aanvullend te zijn op de partners die er al zijn in het veld, zoals Steunpunt Adoptie natuurlijk, maar ook de (trans)nationale adoptiediensten en het VCA. Gaandeweg willen we, met de nodige steun, hierin groeien. We hebben natuurlijk onze beperkingen als gevolg van onze decretale opdracht. Het financiële luik is daar één van: de kritiek dat er te weinig subsidies zijn om een afdoende antwoord te bieden op de nood die er speelt.

Joyce: Momenteel doen we gewoon ons best om de aanmeldingen, die sinds 1 april zijn binnengekomen, zo goed mogelijk op te nemen onder de drie trajectbegeleiders. Het zijn toch wel wat dossiers, dus we hebben zeker voldoende werk om ons bezig te houden. Aan het einde van het jaar zullen we onze werking binnen het Afstammingscentrum evalueren en verbeteren waar nodig met de middelen waarover we dan beschikken.

Dankjewel voor dit boeiende gesprek.

Zelf vragen over je herkomst?
www.afstammingscentrum.be
info@afstammingscentrum.be
09/277.04.43 (weekdagen van 14u tot 16u)

Tegelijk pleeg- en adoptieouder: 15 vragen aan Michiel en Kristof

  • donderdag 10 juni 2021 in de categorie Interview.

Tegelijk pleeg- en adoptieouder: 15 vragen aan Michiel en Kristof

Michiel en Kristof zijn sinds 2016 de pleegzorgers van Ferre. Tien maanden na de komst van Ferre werden zij ook adoptieouders van Rune. Ferre is ondertussen acht, Rune is vier. Wij vragen aan Michiel en Kristof hoe zij beide trajecten - pleegzorg en adoptie - beleefden.

1. Welke weg legden jullie af in het vormen van jullie gezin?

Kristof: We wilden graag papa worden en hadden altijd het idee dat we twee kinderen wilden. We hadden daarvoor plaats in ons huis en - om het melig te zeggen - in ons hart (lacht). In 2010 zijn we begonnen aan de binnenlandse adoptieprocedure. Toen was het nog mogelijk om een versnelde tweede adoptie te krijgen, maar gaandeweg merkten we dat dat niet meer zou lukken. Toen dachten we al snel: waarom geen pleegzorg?

Michiel: Wat meespeelde in onze keuze voor pleegzorg was dat ik als leerkracht zag dat kinderen die in een instelling woonden, open bloeiden eens ze in een pleeggezin terechtkwamen. Ze voelden zich beter en presteerden daardoor ook beter in de klas. In 2015 startten we het pleegzorgtraject en anderhalf jaar later kwam onze pleegzoon, Ferre, in ons gezin. Tien maanden daarna is onze adoptiezoon, Rune, erbij gekomen. Op een jaar tijd hadden wij dus ineens twee kinderen in huis. Dat was hectisch (lacht). Een heel grote verandering, maar wel een heel fijne.

2. Konden jullie beide trajecten gemakkelijk combineren?

Kristof: Vooraleer we met pleegzorg startten, hebben we heel goed gecheckt bij de adoptiedienst of dit problemen kon geven tijdens de procedure, maar dat was niet het geval. Het enige waarvoor we schrik hadden, was timing. Uiteindelijk heeft pleegzorg ons adoptietraject ingehaald, wat ook de bedoeling was. Zowel bij pleegzorg als adoptie wil men de natuurlijke kinderrij respecteren bij de plaatsing van een kind in het gezin: men raadt af dat het tweede kind ouder is dan het eerste. Bij binnenlandse adoptie gaat het bijna altijd om baby’tjes, terwijl kinderen in pleegzorg vaak iets ouder zijn. Ferre was vier toen hij bij ons kwam. Toen hij vijf was, kwam er een baby’tje bij. Dat was een mooie evolutie qua gezinsdynamiek.

Michiel: We wisten ook niet wanneer er exact een plaatsing zou zijn, noch in pleegzorg, noch in adoptie. We hadden schrik dat het te veel zou samenvallen, maar gelukkig liep dat goed met bijna een jaar ertussen.

3. Hoe hebben jullie beide procedures ervaren?

Kristof: Het leuke is dat de voorbereiding en screening in beide procedures vergelijkbaar zijn. Wij waren goed voorbereid en stonden sterker in onze schoenen tijdens de adoptieprocedure, omdat we al eens door zo'n proces waren gegaan. Tijdens de screening voor adoptie kwamen dezelfde vragen terug op vlak van relatie, persoonlijkheid, etc. als bij pleegzorg. Het ene was alleen specifieker voor pleegzorg, het andere voor adoptie. De gesprekken met de maatschappelijk werker vond ik bijna 1-op-1 hetzelfde, zowel qua inhoud als gevoel. Enkel in de adoptieprocedure had ik tijdens de gesprekken met de psycholoog wel meer het idee dat het echt om een screening ging, het was niet zomaar een gesprek.

Michiel: Van buitenstaanders kregen wij soms de vraag: “Waarom is dat maatschappelijk onderzoek nodig?” Maar dat gevoel hebben wij nooit gehad. Het is logisch dat je gescreend wordt. Men heeft ons nooit rare vragen gesteld of vragen die naast de kwestie waren. Soms hebben mensen schrik dat hun familiale of persoonlijke voorgeschiedenis een issue zal zijn, maar dan kijkt men vooral naar hoe je daarin staat: hoe ga je daarmee om, wordt erover gesproken?

Kristof: In beide procedures moet je je durven openstellen. Bij pleegzorg zei men: “Je gevel gaat open en er kijken mensen mee naar binnen.” Wij waren er al op voorbereid dat mensen over je schouder meekijken en dat vergemakkelijkte mentaal het proces voor adoptie.

Michiel: Veel van wat we leerden bij pleegzorg konden we later gebruiken bij adoptie. In de vormingsavonden van pleegzorg kwamen problematieken rond hechting en trauma grondig aan bod. Ook loyaliteit en het contact met de biologische familie werd uitgebreid besproken. In het begin was dat schrikwekkend: kunnen we dat wel aan? Maar uiteindelijk gaat het om potentiële scenario’s, het is niet per definitie zo.

Kristof: Voor mij was de pleegzorgcursus een harde confrontatie met alle mogelijke problematieken. Tijdens de adoptiecursus had ik dat gevoel helemaal niet. Misschien had ik toen al te veel worst case scenario’s gehoord? (lacht) Ik zeg het: eerst pleegzorgprocedure en dan adoptieprocedure, dat was een goede volgorde.

4. Hoe verliep de ontmoeting met jullie kinderen?

Kristof: Bij Ferre was dat heel mooi opgebouwd. Stapsgewijs brachten wij steeds meer tijd met hem door vooraleer hij bij ons kwam wonen. Dat ging van een bezoekje bij hem in de instelling tot een nachtje bij ons logeren. Hij was al bijna vier, dus hij besefte al veel. Bij pleegzorg zei men dat die kennismaking bewust wat langer is. Zo kan je zien of het klikt, niet alleen met het kind, maar ook met de familie. Er kunnen allerlei redenen zijn waarom een pleegplaatsing niet doorgaat, maar wij hebben echt een heel mooie. Misschien zijn we wel een té goed voorbeeld (lacht). Het is natuurlijk niet altijd rozengeur en maneschijn, maar de relatie met de mama van Ferre zit goed en over het algemeen verloopt alles heel harmonieus.

Michiel: Rune was vier maanden toen hij bij ons kwam en verbleef in een pleeggezin dat we ook ontmoet hebben. Het was heel fijn om te weten dat Rune die eerste maanden zo goed werd opgevangen en daar geborgenheid kende. Van die vier dagen tussen het telefoontje van Adoptiehuis en het moment dat Rune bij ons kwam, weet ik niet meer zoveel. Je leeft dan in een roes.

Kristof: Anderzijds hadden we de komst van Ferre al meegemaakt en zaten we in die mallemolen van het leven als ouder, waardoor we iets nuchterder naar de komst van Rune konden kijken.

5. Hoe bereidden jullie Ferre voor op de komst van een adoptiekind?

Kristof: Nadat we de voorbereiding en het screeningsproces voor adoptie doorliepen, zijn we wat in snelheid gepakt. Er zat maar een maand tussen de screening en de komst van Rune, terwijl het destijds normaal gezien een jaar duurde. Ferre wist wel dat er een broertje of zusje zou komen. We hadden er al een paar keer met hem over gesproken, maar voor een vijfjarige blijft dat wat abstract natuurlijk.

Michiel: Vanaf dag één was Ferre de grote broer. Met veel liefde. Misschien komt dat door het leeftijdsverschil, maar jaloersheid was er niet.

6. Heeft de aanwezigheid van de ene zoon een invloed op de vragen die de andere zoon stelt?

Kristof: Ferre weet dat wij niet zijn biologische vaders zijn, maar hij stelt geen vragen zoals: ‘Hoe zit dat nu?’ of ‘Waarom woon ik niet bij mama?’ Ik denk dat hij beschermend is tegenover zichzelf en dat hij zijn geluk niet op stelten wil zetten. Hij weet dat hij een pleegkind is en kent het concept. Dit is voor hem zijn situatie. Plus, hij is nog jong van geest. Ik vermoed dat de vragen nog zullen komen. Omgekeerd stelde Rune al wel - veel sneller dan dat gedacht - vragen over zijn situatie. Doordat Ferre regelmatig contact heeft met zijn mama had Rune al snel door: mijn broer heeft daar iets en ik niet, waarom?

Michiel: In het instapklasje zag Rune natuurlijk ook kindjes met hun mama. Daar had het misschien ook mee te maken. Hij was alleszins nog geen drie jaar toen die vragen kwamen en dat duurde toch een hele periode. Rune weet dat het niet zo is, maar hij ziet de mama van Ferre ook een beetje als zijn mama. En de mama van Ferre heeft een mamagevoel over hem. Het is mooi dat zij elkaar zo zien.

7. Hoe noemen de kinderen jullie?

Kristof: Ferre noemt ons bij onze voornamen. Dat is zo afgesproken met zijn mama. En Rune noemt ons ‘paps’ en ‘papa’. We beschouwen Ferre en Rune als twee broers die evenwaardig in het gezin zijn. Dat trekken we consequent door in alles: in regels, opvoeding, wat ze wel en niet krijgen, de liefde die we hen geven …

8. Welke plaats krijgen de biologische ouders in jullie gezin?

Michiel: Bij de vorige Moederdag hebben we Rune een tekening laten maken voor zijn mama. Die bewaren we in een doos en de doos heeft een plekje. Verder blijft dat nog een beetje vaag. Die vragenperiode van toen hij drie was, is ook voorbij.

Kristof: Bij Ferre is de rol van zijn mama heel duidelijk. Hij heeft op regelmatige basis contact met haar en wij dus ook. Zijn mama is doorheen de jaren een stukje familie geworden. We horen haar meer dan onze eigen familie. (lacht)

Michiel: De invulling van de ‘driehoek’ is bij beide jongens anders. Bij Rune is die driehoek op dit moment bijna onbestaand, terwijl je er bij pleegzorg middenin zit. Over de biologische vaders is weinig gekend. In het geval van Ferre moet de mama er ook over willen vertellen.

9. Hoe ervaren jullie het al dan niet hebben van achtergrondinfo over de kinderen?

Kristof: In het begin vonden we het heel lastig dat we zo weinig info kregen over de achtergrond van Ferre, terwijl pleegzorg die info wel had. Dat had met beroepsgeheim, medisch geheim en privacy te maken. Nu denk ik dat dat beter was, omdat we met veel minder vooroordelen in het verhaal stapten. Het zou onze relatie met de biologische familie misschien moeilijker gemaakt hebben, terwijl levens en mensen ook veranderen.

Michiel: Het is heel jammer als je kind zijn verhaal wil kennen en je niet op zijn vragen kan antwoorden. Over Runes achtergrond weten we weinig, maar Adoptiehuis zou nog extra info hebben. Het is mijn sprankeltje hoop dat we later aan hem kunnen meegeven dat hij daar terecht kan.

10. Wat zijn enkele sterktes van adoptie versus pleegzorg voor jullie?

Kristof: Ik vind het een voordeel dat we bij pleegzorg kunnen leunen op een organisatie die meekijkt met ons. Die begeleiding hebben we af en toe echt nodig. Naar onze ervaring moet je sterker in je schoenen staan om pleegzorger te zijn dan adoptieouder. De zorgrol bij Ferre is groter door zijn rugzak, maar ook door de extra wereld die je binnentrekt. Wij hebben vrienden die rekening moeten houden met aparte bezoekmomenten voor mama, papa en de grootouders langs beide kanten. Praktisch is dat niet evident en daarbovenop komt nog een emotionele lading. Dat vergt wel wat.

Michiel: Bij adoptie kan de rugzak van het kind uiteraard óók zwaar zijn, maar er zijn geen derden met wie je rekening moet houden of aan wie je rekenschap moet geven. Het gaat om een formaliteit, maar telkens wij op hotel of naar een vakantiehuisje gaan en Ferre dus niet in ons huis slaapt, moeten wij een aanvraag doen bij Pleegzorg Vlaanderen. Dat is de praktische keerzijde aan een organisatie die meekijkt. Ook gelden er bij pleegzorg andere regels en rechten dan bij juridisch ouderschap, bijvoorbeeld op vlak van verlof. Het feit dat Ferres familie er is en wij goed overeenkomen, brengt voor hem veel rust.

11. Wat zijn nog enkele verschillen tussen pleegzorg en adoptie?

Michiel: Pleegzorg gaat om een opvoedersrol met ouderlijke taak. Het is een maatschappelijk engagement, waarbij er wordt meegegeven: “Je bent niet de ouder.” De nieuwe naam voor pleegouders is trouwens ‘pleegzorgers’. Omdat er een consequente opvolging is, hebben wij een dichtere connectie met de instelling Pleegzorg Vlaanderen. We hebben al vier jaar dezelfde begeleider met wie we om de zoveel maanden een gesprek hebben. Bij Adoptiehuis of bij jullie kan je natuurlijk ook je problemen kwijt, maar er is geen uitgebreid, verplicht vervolgtraject bij adoptie.

Kristof: Het hangt samen met de nood aan afstemming. Rune was een gezonde baby toen hij bij ons kwam. Tot nader order zijn er geen grote issues, maar misschien komt die nood aan afstemming later nog.

Michiel: En de wachttijd is natuurlijk ook een groot verschil gezien de wachtlijsten.

12. Heeft pleegzorg een impact op jullie adoptieouderschap?

Kristof: Ik denk dat we door pleegzorg wel ietsje anders in adoptie staan. Sterker en realistischer. We hebben 100% liefde voor onze jongens en dat zijn onze kinderen, maar anderzijds beseffen we wel dat het gaat om kinderen van iemand anders. Ik denk dat wij door pleegzorg het breder verhaal meer begrijpen. Bepaalde dingen kan je makkelijker van je afzetten, zonder daarbij te vervallen in afstandelijkheid naar de kinderen toe.

13.  Hebben jullie contact met andere pleeg- en/of adoptiegezinnen?

Michiel: We houden contact met degenen die bij ons in de cursus zaten, zowel met het pleegzorggroepje als het adoptiegroepje. Het is fijn om samen te komen en ervaringen uit te wisselen. En het is ook tof dat de kinderen elkaar kunnen zien!

Kristof: Ik hoop dat we die contacten goed kunnen onderhouden en dat de kinderen zo weten dat ze niet alleen staan. Op de familiedag van Adoptiehuis zien we altijd veel mensen terug en leren we nieuwe mensen kennen, dat is ook fijn.

14. Welk advies hebben jullie voor (kandidaat-)adoptieouders die de combinatie met pleegzorg overwegen?

Kristof: Ik zou zeker aanraden om het te onderzoeken. Pleegzorg is een verrijking, een meerwaarde, maar je moet er wel voor openstaan om er een extra familie in levende lijve bij te nemen. En daardoor extra gedoe, want het is echt een gedoe soms en daar moet je klaar voor zijn. (lacht) Ik vind pleegzorg een groter engagement dan adoptie.

Michiel: Als je het wil combineren, dan vinden wij het positief om te beginnen met pleegzorg. De procedure en de manier waarop je daardoor al kijkt naar opvoeding, dat vind ik mooi. Dan kan je de adoptieprocedure beter plaatsen.

15. Wat zou je zeggen aan zij die nog twijfelen over pleegzorg?

Michiel: Je kan altijd eens naar een infoavond van pleegzorg gaan. Er zijn veel types van pleegzorg. Het hoeft niet meteen om een langdurige plaatsing te gaan. Je kan ook op elk moment zeggen: “We zijn er nog niet klaar voor.” Als we er met vrienden of kennissen over spreken, dan zijn ze vaak bang voor de onzekerheid. Rune is juridisch aan ons verbonden, waardoor er de psychologische zekerheid is dat hij blijft. Bij Ferre is die zekerheid er niet, maar we hebben daar wel rust in gevonden. Als Ferre om één of andere reden zou weggaan, dan zou ons hart breken, maar dan hebben we hem toch gedurende een bepaalde periode een stabiele situatie gegeven. Je kan echt het verschil maken voor een kind door het een warm nest te bieden. Dat gevoel heb ik ook bij adoptie, maar vooral bij pleegzorg. Het is een duw in de goede richting.

*Om privacyredenen zijn de namen van de kinderen in dit interview gewijzigd.

Interview: Kristien Wouters, educatief medewerker

Racisme bij geadopteerden: Joyce vertelt

  • maandag 12 april 2021 in de categorie Interview.

Racisme bij geadopteerden: Joyce vertelt

“Hoe was het voor jou om als persoon van kleur op te groeien in België?”

Vijf volwassen geadopteerden uit China, Haïti, India, Indonesië en Rwanda beantwoorden deze vraag voor ons. Zij vertellen in deze vijfdelige reeks over hun ervaringen met racisme en de zoektocht naar hun identiteit.

Vijf belangrijke getuigenissen die we graag met jullie delen. In dit laatste deel vertelt Joyce haar verhaal.

“Ik kropte veel dingen op en bouwde een soort van muur rondom mij"

In 1996 werd ik geadopteerd uit China. Ik kwam terecht in een gezin met een mama, papa en een oudere broer die ook geadopteerd was en groeide op in een dorp waar je de personen van kleur op één hand kon tellen. Als kind ging ik naar enkele bijeenkomsten van de adoptiegroepen van mijn broer en mezelf, maar deze vond ik steeds wat onwennig.

Ik groeide op in een witte omgeving waar racisme sterk aanwezig was. Als kind kende ik de concepten ‘racisme’ en ‘discriminatie’ natuurlijk niet. Ik ervoer het wel, maar ik kon het niet onder woorden brengen. Op de momenten dat ik racisme ervoer, zei ik er eigenlijk nooit iets over, ook al deed het wel pijn. Van jongs af aan wist ik dat ik anders was. Er was niemand in mijn omgeving die op mij leek of mij echt volledig begreep, dus ik kropte veel dingen op en bouwde een soort van muur rondom mij. Als kind hield ik wel een dagboek bij. Als iets me dwarszat, schreef ik het neer. Na het neerschrijven ervan kon ik weer doorgaan met het leven. Ook bidden bracht me tot rust, waarschijnlijk omdat ik daarbij het gevoel had verbonden te zijn met iets of iemand. Doorheen de jaren ben ik dat gevoel van verbondenheid met het katholicisme wel wat verloren (lacht). Momenteel vind ik vooral rust door meditatie en door te sporten.

“Ik was nog jong en werd geconfronteerd met situaties waarmee ik eigenlijk niet geconfronteerd zou moeten worden”

Toen ik zes jaar was, kreeg ik regelmatig opmerkingen zoals ‘Je ouders wilden je niet, daarom hebben ze je afgestaan’ of ‘Dat zijn niet je echte ouders, dat weet je toch?’. Ondanks de tranen me soms in de ogen sprongen, kwam ik totaal niet voor mezelf op. Als kind hoorde ik veel, maar ik deed meestal alsof ik het niet hoorde. Slikken en negeren was mijn reactie, een soort van overlevingsmechanisme. Ik was nog jong en werd geconfronteerd met situaties waarmee ik eigenlijk niet geconfronteerd zou moeten worden. Ik was verbaal niet sterk genoeg en stond niet sterk genoeg in mijn schoenen om te antwoorden. Ik wist eigenlijk ook niet wat zeggen, want ik vroeg me zelf af waarom ik was afgestaan. Als kind werd ik getraumatiseerd door zo’n gebeurtenissen, anders zou ik ze me vandaag ook niet zo gedetailleerd herinneren.

Toen ik in het vijfde middelbaar van school veranderde, realiseerde ik me pas hoe racistisch mijn omgeving was. Er gingen roddels rond dat mijn ouders een Chinees restaurant hadden. Ik zei er toen niet veel over, omdat ik anders moest uitleggen dat ik geadopteerd was. Doordat ze me op school als ‘Chinees’ behandelden, stelde ik mezelf ook steeds vaker de vraag of ik wel Chinees was, want ik kende niets van ‘Chinees zijn’. Daarom begon ik meer op te zoeken over China en nam ik de documenten die mijn ouders van mijn adoptie hadden bewaard grondiger door. Ik was in mijn laatste jaren van het middelbaar voornamelijk bezig met het zoeken naar mijn identiteit. Ook de opmerkingen van Aziaten zelf maakten mij onzeker. Zij vroegen of ik Thais, Vietnamees of Filipijns was, omdat ik op hen leek. Was ik dus wel Chinees?

“Sinds deze reis heb ik mijn uiterlijk aanvaard en besef ik dat de normen en schoonheidsidealen in België relatief zijn”

Als kind was ik heel onzeker over mezelf en mijn uiterlijk door al de negatieve opmerkingen over mijn ogen, neus, lengte, huidskleur, etc. Opgroeien in een omgeving waar je niet voldoet aan de norm maakte mij onzeker. Ook het feit dat ik nog nooit iemand had gezien die op me leek, had een grote invloed op mijn onzekerheid. Ik vond het ‘normaal’ om constant omringd te zijn door witte personen, ook op vlak van representatie in de media. Daarom zocht ik ook bewust meer entertainment op via YouTube, o.a. kanalen zoals Wong Fu Productions, KevJumba en Nigahiga. Ik voelde me meer verbonden met Aziaat-Amerikanen, omdat zij zich in diezelfde in-between zone positioneerden. Via YouTube kwam ik ook in contact met Chinese en Koreaanse muziek. Artiesten zoals Jay Chou, Jolin Tsai en Taeyang (BIGBANG) vond ik leuker om naar te luisteren dan de muziek die hier op de radio kwam. YouTube was dus echt wel mijn figuurlijke ontsnapping (lacht).

Daarnaast wordt er – onterecht – bij meisjes, en bij vrouwen in het algemeen, veel gefocust op hoe je eruitziet, wat je aandoet, hoe je je gedraagt en wat je zegt. Ik spiegelde me enorm aan de schoonheidsidealen van hier met als gevolg dat ik niet geloofde dat ik ‘echt mooi’ kon zijn. Alleen voor ‘een Chinees’ was ik mooi, want dat was het ‘compliment’ dat ik vaak kreeg. Ik liet ook regelmatig mijn haar in een lichtere kleur verven, omdat ik me daardoor meer zelfzeker en geaccepteerd voelde. Bij vragen over uiterlijk en make-up vond ik vooral antwoorden op YouTube door Aziaat-Amerikanen zoals Michelle Phan, Jen Chae en Weylie Hoang te volgen.

Op mijn 17e bezocht ik voor het eerst mijn geboorteland. We reisden met de rugzak doorheen veertien steden in vier weken tijd. Het was vooral een kennismakingsreis. Ik had niet de intentie om naar mijn weeshuis te gaan en mijn eerste familie op te zoeken. Toen we in China waren hebben we dan toch besloten om mijn weeshuis op te zoeken en we liepen daarna ook enkele uren rond in mijn ‘geboortestad’. Die enkele uren waren voor mij enorm waardevol. Voor het eerst had ik het gevoel personen te zien die op mijn leken, ik was dus geen alien. Sinds deze reis heb ik mijn uiterlijk aanvaard en besef ik dat de normen en schoonheidsidealen in België relatief zijn. Ik zeg sindsdien ook vaker met trots dat ik Chinees ben.

“Racisme is iets structureel, het zit verweven in onze samenleving en dus ook in ons taalgebruik”

Racisme komt voor in veel verschillende vormen, o.a. grapjes, opmerkingen en fysiek aangevallen worden. Alle vormen van racisme kwetsen. Helaas worden deze grapjes en opmerkingen nog vaak genormaliseerd in onze samenleving. Onlangs riep een meisje: “Kijk, een Chinees!” terwijl ze naar me wees en lachte. Zo’n momenten doen me terugdenken aan de periode dat ik als kind werd uitgelachen omwille van mijn Chinese etniciteit. Toen gebruikten ze ook ‘Chinees’ of ‘Mongool’ (link met Mongolië) als scheldwoord. Mijn etniciteit wordt met andere woorden gebruikt als scheldwoord. Het is hier ook een term om alle Aziaten te beschrijven. Ook het gebruik van begroetingen zoals ‘ni hao’, ‘konnichiwa’, het vooruit buigen met de handen tegen elkaar, de ogen met de vingers naar achter trekken (‘spleetogen’) en dan lachen, zijn vervelend en vermoeiend. Net zoals nageroepen worden met ‘spleetoog’, ‘hondeneter’, ‘gele’ (verwijzing naar de huidskleur), etc. 

Door op te groeien in België had ik echt wel een afkeer ten aanzien van mijn Chinese etniciteit en daarom wou ik lang niets met China te maken hebben. Het was dan ook enorm vervelend wanneer vreemden (herhaaldelijk) aan je vroegen vanwaar je ‘echt’ bent. Ik vond het toen vervelend om ‘China’ te moeten antwoorden, omdat ik er niet mee geassocieerd wou worden. Nu vind ik zulke vragen nog steeds vervelend, maar eerder omdat ze aantonen dat je niet met België geassocieerd kan worden en dat je ook niet als Belg wordt gezien. De eerste keer dat iemand me Belg noemde om mij te beschrijven, was in China. In China ben ik Belg en in België ben ik Chinees. Ook de opmerking dat ik al goed Nederlands spreek, ben ik ondertussen wat beu. Vroeger voelde ik mij dan altijd genoodzaakt om te vermelden dat ik geadopteerd was, maar daar ben ik ondertussen gelukkig van afgestapt. Ik vraag toch ook niet aan random personen in welke gezinsvormen zij zijn grootgebracht, dus of ik nu geadopteerd ben of niet gaat hen uiteindelijk niets aan (lacht). Als Oost-Aziaat word je ook snel in het Engels aangesproken. In principe is dat niet supererg in een geglobaliseerde wereld, maar als je in het Nederlands antwoordt en dan nog steeds in het Engels wordt aangesproken, is dat toch wel vervelend. Ik werd zelfs in het Engels aangesproken in een Nederlandstalige les. Het is vermoeiend en het kwetst.

Racisme omvat niet alleen de microagressies die door één individu worden uitgevoerd, het is iets structureel. Het is verweven in onze samenleving en dus ook in ons taalgebruik; taal is ontstaan in een specifieke context. Uitdrukkingen in het Algemeen Nederlands zoals ‘Spreek ik Chinees?’ of ‘Chinese vrijwilliger’, waarbij men tot op de dag van vandaag Chinezen othered en aantoont dat Chinezen onverstaanbaar zijn en verplicht het vuile werk doen dat niemand wil doen zijn, zijn waardegeladen. Hierbij dus de oproep om te reflecteren over het taalgebruik dat we dagelijks gebruiken, ook al is het Algemeen Nederlands.

“Racisme tegenover Aziaten heeft altijd al bestaan, maar Covid-19 maakte het wel zichtbaarder”

In de beginperiode van Covid-19 behandelden personen mij alsof ik besmet was, alsof ik het virus was, desondanks ik niet recent naar China was gegaan. Ze wandelden in een boog om me heen, hielden hun sjaal voor hun mond wanneer ze mij voorbij wandelden (maar lieten deze wel hangen wanneer ze voorbij een hoestende witte man wandelden) en de zitplaatsen in de bus of de trein naast mij bleven leeg. Racisme tegenover Aziaten heeft altijd bestaan, net zoals de aanwezigheid van sinofobie. Sinofobie is de haat of angst voor China, de Chinese personen, de Chinese diaspora en de Chinese culturen. In de praktijk wordt sinofobie zichtbaar in ongelijke machtsrelaties, discriminatie en racisme tegenover Chinezen. Covid-19 heeft racisme tegenover Chinezen en (Zuid)Oost-Aziaten zichtbaarder gemaakt. De stijging in incidenten tegenover deze bevolkingsgroepen valt te verklaren door enerzijds het (onderliggend) racisme dat al aanwezig was, als gevolg van hun koloniale geschiedenissen. Anderzijds de politieke en socio-economische strategieën die gemotiveerd worden door naties in het westen binnen een systeem van witte superioriteit. Het historisch contextualiseren van de ongelijke machtsposities tussen westerse naties, waaronder België, en China heeft me doen begrijpen waarom ik vandaag de dag nog steeds met racisme wordt geconfronteerd.

Binnen het anti-racismedebat zijn stemmen van Aziaten, en meer specifiek Aziatische vrouwen, veelal onzichtbaar. Deze onzichtbaarheid valt te verklaren door de model minority myth. Dit concept is ontstaan in context van de Verenigde Staten en stelt dat Aziatische bevolkingsgroepen in het westen, in vergelijking tot mede bevolkingsgroepen van kleur, zich het meest zouden aanpassen aan de standaarden van het systeem van witte superioriteit en daarom het ‘meest succesvol’ zouden zijn. Als gevolg hiervan zouden Aziaat-Amerikanen het meest toegang hebben tot dezelfde privileges die witte personen ervaren. Dit is een tactiek om personen van kleur onderling tegen elkaar te laten keren in plaats van dat ze zich tegen het systeem van witte superioriteit zouden keren. Deze mythe is gevaarlijk, omdat we alle Aziatische bevolkingsgroepen onder dezelfde noemer schuiven en we dus de heterogeniteit tussen Aziaten onderling vergeten, maar ook dat we de ervaringen van Aziaten als niet (even) belangrijk aanzien.

De beweging Black Lives Matter en Covid-19 waren belangrijke actoren voor het aankaarten van racisme tegenover Aziaten in het westen. De beweging Stop Asian Hate is voornamelijk in de Verenigde Staten actueel, maar is ook relevant voor het racisme tegenover Aziaten hier in Europa. Racisme is niet slechts iets dat zich afspeelt in de Verenigde Staten, het is ook aanwezig in België. Hier wil ik graag benadrukken dat bovengenoemde bewegingen niet alleen waardevol zijn voor zwarte of Aziatische personen, we moeten allemaal samen aan hetzelfde touw trekken als we racisme ooit uit de samenleving willen helpen.

Bovendien maken Aziatische vrouwen naast racisme ook seksisme mee. Neesha Patel (1) beschrijft dit als geracialiseerd seksisme. Het is dus niet louter racisme, maar een combinatie van beiden. Ook worden Aziatische vrouwen hypergeseksualiseerd door het idee dat Aziatische vrouwen altijd toestemmen in de verlangens van de witte man. Dit idee heeft volgens Edward W. Said (2) een oorsprong in de interacties die tussen witte mannen en Aziatische vrouwen in het verleden, in de context van militaire troepen en prostitutie, plaatsvonden.

Op jonge leeftijd werd ik hier en daar wel eens geconfronteerd met geracialiseerd seksisme, maar hoe ouder ik werd, hoe frequenter het voorkwam. De hyperseksualisering van Aziatische vrouwen is misselijkmakend en vermoeiend. Wanneer je er dan al iets over durft zeggen, word je ook niet serieus genomen. Het wordt veelal weggelachen, zowel door mannen én vrouwen. Je moet juist blij zijn, want ‘het is als een compliment bedoeld’. Ook wanneer ik alleen met mijn papa ben, zie ik soms vreemden kijken naar mij alsof we een koppel zijn, gewoonweg een ziekmakend idee. Daarom maak ik mij zo weinig mogelijk op zodat ze doorhebben dat ik zijn dochter ben. Als ik alleen wegga, probeer ik er wel voor te zorgen dat ik er verzorgd uitzie, want met vettig haar en een jogging aan krijg je snel de blik van ‘het is weer een buitenlander’.

Enkele jaren geleden schreef ik een paper over Aziatisch fetisjisme en yellow fever, wat mij ook veel kennis heeft bijgebracht over de dingen die ik wel ervoer, maar nog niet wist uit te drukken in woorden. Volgens Robin Zheng (3) kunnen we spreken over de sexual model minority myth. Hierbij worden de eigenschappen van model minority gekoppeld aan de reeds heersende seksuele stereotypen over Aziatische vrouwen.

“Ik verkies om mezelf te benoemen als survivor en niet als slachtoffer”

Als ik de deur uitstap, heb ik het gevoel dat ik mentaal sterk genoeg moet zijn om geconfronteerd te worden met racisme, seksisme en geracialiseerd seksisme. Ik heb het ondertussen ‘aanvaard’, maar het is uitputtend. Velen onder ons hebben geleerd om direct na zulke racistische/seksistische incidenten terug om te schakelen naar happy thoughts, opnieuw dat overlevingsmechanisme. Hoe ouder ik word, hoe meer ik besef hoeveel energie deze veerkracht, die we onszelf hebben aangeleerd, van ons vraagt.

Het etiket ‘slachtoffer’ past niet bij mij, ondanks ik zo wel na het incident in Leuven werd omschreven. Ik ben (gelukkig) nog niet overleden aan mijn confrontaties met racisme, seksisme of geracialiseerd seksisme, dus ik verkies om mezelf te benoemen als survivor en niet als slachtoffer. Sinds mijn educatieve uitwisseling in de Verenigde Staten heb ik geleerd om survivor te gebruiken, omdat deze veel meer empowerment omvat en dus emanciperend werkt. Je kijkt dan anders naar jezelf in de spiegel, want wat je denkt, wordt uiteindelijk ook je realiteit. Opnieuw, het taalgebruik dat we gebruiken is ontzettend belangrijk.

“Het is belangrijk om te weten dat je niet abnormaal of minderwaardig bent als je afwijkt van de norm”

Iedere omgeving heeft diens eigen normen en dat is oké. Hoe verloren ik mij voelde in België, zo voelde ik mij thuiskomen in mijn geboortestad. Voor het eerst had ik het gevoel dat ik als gelijkwaardig werd aanzien wanneer ik op straat liep. Ik werd niet aangestaard als in ‘ga terug naar je land'. Zeker in tijden van Covid-19 is dat dagelijkse kost. 

Racisme doet altijd pijn. Je kan verschillende emoties ervaren, van boos tot verdrietig. Toen ik in 2017 terugkwam in België na mijn zoektocht naar mijn eerste familie, kon ik niet wennen aan het idee opnieuw volledig de enige persoon van kleur te zijn in mijn omgeving. Daarom zocht ik bewust personen van kleur op door o.a. naar (B)POC-veilige events te gaan (Black People and People of Color). Aan personen die dit zelf ervaren, moet je niets uitleggen of jezelf verantwoorden. Je begrijpt elkaar zonder al te veel woorden.

Nu besef ik dat je niet abnormaal of minderwaardig bent als je afwijkt van de norm. Focus op de relatie die je met jezelf hebt, want dat is de langste relatie die je ooit met iemand zal hebben. Focus dus niet te zeer op het nastreven van de norm en heb jezelf lief. Je bent wie je bent en je hoeft daar niets aan te veranderen, niet voor eender welke norm. Schoonheid is relatief. De enige schoonheid die overal hetzelfde is, is hoe je jezelf en de personen rondom je behandelt.

Joyce en haar vriend kregen vorig jaar te maken met expliciet racisme toen zij een boekenwinkel binnenstapten. De politie van Leuven startte een onderzoek naar het incident. Meer info over de gebeurtenis vind je in deze video.

Je vindt alle getuigenissen uit de reeks in deze verhalenbundel.

(1) Patel, N. (2008). Racialized sexism in the lives of Asian American women. Benefiting by design: Women of color in feminist psychological research, 13(1), pp. 116-128.
(2) Said, E.W. (1978). Orientalism. New York: Pantheon Books.
(3) Zheng, R. (2016). Why yellow fever isn't flattering: A case against racial fetishes. Journal of the American philosophical association, 2(3), pp. 400-419.

15 vragen aan Marc & Carl

  • maandag 12 april 2021 in de categorie Interview.

15 vragen aan Marc & Carl

Marc en Carl startten de adoptieprocedure in 2006. Toen hun interlandelijk adoptietraject na vier jaar op een dood spoor liep, begonnen zij in 2010 aan de procedure voor binnenlandse adoptie. Ondertussen hebben Marc en Carl twee geadopteerde dochters van acht en zes jaar, Emma en Babette*.

1. Hoe verliep de eerste ontmoeting met jullie kinderen?

Carl: Onze oudste dochter, Emma, kwam de dag voor haar eerste verjaardag bij ons. Wij kregen haar uit de handen van haar mama die tot dan voor Emma zorgde. Eerst hebben we de mama alleen ontmoet. Enkele dagen erna ontmoetten we Emma en brachten we met z’n vieren enkele uren door. Dat was heel bijzonder. We hebben Emma toen leren kennen zoals ze nu nog steeds is: een rustig en aangenaam kind. De uiteindelijke overdracht, nog eens een paar dagen later, was bijzonder kort en zeer overweldigend. Het was heel erg intens om haar overhandigd te krijgen. Het moest plots heel snel gebeuren, omdat de mama het zo moeilijk kreeg. We waren daar niet goed van. Rationeel weet je dat dat niet zo is, maar wij hadden het gevoel: we zijn hier een kind aan het stelen. Dat was heftig.

Marc: Onze jongste dochter, Babette, verbleef vanaf haar geboorte bij een pleeggezin. Ze was drie maanden oud toen wij het bericht kregen dat er een toewijzing was. We gingen drie dagen op rij naar haar pleeggezin vooraleer ze met ons meekwam. Het uiteindelijke moment van overdracht was toen ook kort: de deur ging toe, er werd niet meer gezwaaid. Al was de pleegmama niet de biologische mama, je voelt dat het pijnlijk is voor de andere partij.

Carl: Het eerste bezoek aan Babette vond ik ‘bevreemdend’. Toen we op de wachtlijst stonden, moesten we twee namen doorgeven: een meisjes- en een jongensnaam. Vanaf de geboorte kreeg Babette de naam die wij voor haar kozen, omdat men al wist dat ze aan ons gekoppeld zou worden. Als ouder kom je dan bij je kind wiens naam al volledig is ingeburgerd, maar waarvan jij al die weken ervoor nog niet wist dat ze bestond. Dat is bijzonder.

2. Hoe hebben jullie jullie oudste dochter voorbereid op de komst van een broer of zus?

Carl: Emma zat in de eerste kleuterklas op het moment dat Babette in ons gezin kwam. We hebben dat geleidelijk aangekondigd. Pas toen we op de eerste plaats van de wachtlijst stonden, maakten we het concreet voor haar. We kochten dan een ander bed voor Emma en zetten een meegroeiwiegje klaar voor de broer of zus. We betrokken Emma en legden alles uit, zodat ze was voorbereid.

Marc: Emma was er ook bij toen we Babette bezochten. Ze had een cadeautje mee voor haar, mocht haar vasthouden en de buggy voortduwen … We hadden niet het gevoel dat ze jaloers was, maar letten er ook op om Emma evenveel aandacht te blijven geven door onder andere spelletjes te spelen en actief met school bezig te zijn.

3. Hoe verliep de eerste periode met jullie kinderen?

Carl: Op het moment dat het gebeurde, vonden we dat het heel vlot verliep. Achteraf zie je wel een evolutie. Toen Emma pas bij ons was en we nog maar een paar meter bij haar vandaan gingen, merkten we al een bepaalde reactie. Dat is snel geminderd. We gingen vanaf het begin zeer affectief en tactiel met onze kinderen om en er worden hier nog altijd veel knuffels en zoentjes gegeven, maar dat was geen bewuste strategie om hechting te bevorderen.

Marc: Aan familie en vrienden vroegen we om niet onmiddellijk langs te komen. We brachten vijf dagen alleen door met Emma vooraleer de grootouders en haar beide meters langskwamen om kennis te maken. Met bezoek van vrienden wachtten we nog langer. We lieten haar ook nooit alleen: in het begin was er altijd een van ons bij haar, zoals veel prille ouders dat zo doen, denk ik. Bij Emma waren we samen drie maanden thuis. Bij Babette was het een volle twee maanden. Dat waren zalige periodes.

Carl: Je weet het niet zeker en de puberteit komt er nog aan, maar gevoelsmatig denk ik dat die hechting met onze kinderen wel echt goed zit. Ze zeggen nu soms: “We gaan altijd bij jullie blijven wonen en gaan nooit trouwen.” En dan zeg ik al lachend: “Jaja, wacht maar tot binnen een paar jaar!” (lacht)

4. Hoe is de band tussen jullie kinderen?

Marc: Ze verschillen drie jaar en drie maanden in leeftijd. Ze hebben een hechte band en zien elkaar graag, maar er zijn ook momenten dat ze elkaar jennen en irritant vinden.

Carl: Ze hebben zeer verschillende temperamenten. Babette is meer een kind van extremen. Ze is heel affectief en zorgend aan de ene kant, maar kan ook heel furieus en koppig zijn. Emma is veel meer tussen de lijnen, ze heeft zo het karakter van ‘alles peis en vree’. Ze kan zich goed alleen bezighouden, terwijl Babette nu nog veel meer haar zus nodig heeft om te spelen. Een scène die zich hier bijvoorbeeld voordoet, is: Emma en Babette zijn aan het spelen. Emma ziet een boek liggen, bedenkt zich, pakt het boek en zet zich neer om te lezen … Tot grote frustratie van haar zus die dan naar ons komt lopen: “Ze is weeral aan het lezen!”

5. Hoe noemen de kinderen jullie?

Marc: Ze noemen ons allebei ‘papa’. Ik weet nog dat het daarover ging tijdens de voorbereidingscursus. Dan lijkt dat zoiets moeilijk, maar dat heeft zichzelf volledig opgelost in het dagelijkse leven.

Carl: Het is ongelooflijk hoe intuïtief dat verloopt. Ze zeggen ‘papa Marc’, ‘papa Carl’ of gewoon ‘papa’. Babette roept soms: “Papaaaaaa?” en dan zegt Marc: “Jaaaa?” En dan roept ze: “Papa Caaaarl?” We namen er nooit een bewuste beslissing over en achteraf gezien vind ik dit heel leuk zo. Ik had het niet anders gewild.

6. Waar zijn jullie in het voordeel als twee vaders?

Carl: Dat is moeilijk. Ik kan geen specifieke voordelen bedenken. Wel heb ik het gevoel dat wij niets moeten ‘pretenderen’. Wij streven als gezin geen ideaalbeeld na. Ik kan me voorstellen dat je als heterokoppel met een kinderwens vertrekt vanuit een droombeeld met biologisch eigen kinderen. Voor ons was dat droombeeld er nooit. Daarnaast staan wij niet in concurrentie met de mama’s van onze kinderen. Het is geen probleem om voor hen veel ruimte te laten, want er is geen andere mama. Wij noemen de moeders van onze kinderen ook gewoon ‘mama’.

Marc: Er is geen concurrentie met de mama’s, maar anderzijds voel ik ook geen concurrentie met de biologische papa’s van onze kinderen. Zoals Carl al zei, hebben we het gevoel dat de hechting met onze kinderen heel goed is verlopen. Het voelt compleet. De derde hoek van de adoptiedriehoek is er, maar we voelen geen drang om ons daarmee te vergelijken.

Carl: Ik ga ervan uit dat onze dochters op een dag zullen zoeken naar hun biologische ouders en heb daar geen schrik van. Ik houd er ook rekening mee dat als de puberteit uitbreekt, ze op een bepaald moment zullen zeggen: "Je bent toch mijn papa niet!" Maar dat is dan puberteit. Dat is niet verontrustend. Het zal waarschijnlijk wel kwetsen, maar ook niet meer dan dat.

7. Waar ondervinden jullie moeilijkheden als twee vaders?

Carl: Vrienden van ons, een heterokoppel, vertelden dat hun dochter op een bepaald moment meer naar de mama trok. De papa stond op de tweede plaats. Bij een heterokoppel heb ik het gevoel dat je dan snel zegt: "Het is een mama’s kindje” of “Dat is iets waar ze typisch voor naar mama gaan." Moeders en vaders hebben een bepaalde rol, deels bepaald door conventie. Als je met twee mannen bent, kan je je niet achter geslacht of rolpatronen verstoppen. Op dat vlak staan Marc en ik misschien iets meer in concurrentie? Ik wil het zeker niet uitvergroten, maar dat kan wel een nadeel zijn. (lacht)

Marc: Het voorbeeld van Carl is interessant, maar echte moeilijkheden ondervinden wij niet als homokoppel. In het begin voelden we ons soms wat bekeken, bijvoorbeeld als we met de buggy over straat liepen, maar ik moet al diep graven om negatieve ervaringen te vinden. Soms zie je mensen denken: Hoe zit die situatie daar nu in elkaar? Zijn dat twee vrienden elk met een kind of is dat een koppel? Wij vinden dat eerder grappig dan storend.

8. Waar ondervinden jullie steun in het ouderschap?

Carl: We hebben zeer goed nagedacht over het peter- en meterschap. Wij kregen op iets latere leeftijd kinderen en kozen daarom bewust voor jongere meters en peters dan wijzelf. We betrekken hen en geven die relaties veel ruimte. Emma en Babette hebben een zeer sterke band met hun peter en meter. We vinden dat belangrijk, ook naar rolpatronen toe. We zeggen: “Als er iets is en je wil het niet met ons bespreken, kan je altijd naar je meter of peter.” En niet alleen naar hun meter of peter, maar ook naar hun nonkels, onze broers. Er is een grote betrokkenheid en die voelen we. We schermen ons zeker niet af en hechten veel belang aan de bredere context dan ons gezin. We gaan daar bewust mee om.

9.  “Als er één iets is dat men doorgaans niet weet over adoptieouderschap, dan is dat ...”

Marc: … dat wij er niet voortdurend aan denken dat onze kinderen geadopteerde kinderen zijn. Hoewel we die extra laag niet ontkennen, voelen zij aan als onze kinderen, niet onze adoptiekinderen. Mochten we daar continu mee bezig zijn, dan zou dat ons dagelijks leven en geluk waarschijnlijk ook bezwaren. Tijdens de voorbereiding zie je van alles op je afkomen, maar het voelt allemaal natuurlijker aan dan dat we ons vooraf konden inbeelden.

Carl: Dit is niet typisch voor adoptieouderschap, maar wat ik het meest merkwaardige vind aan het ouderschap tout court is dat je op voorhand niet kan beseffen wat de impact daarvan is op je gevoel van rust. Kinderen hebben is zo’n verpletterende verantwoordelijkheid. Je hebt een continu gevoel van onrust dat er iets met hen kan gebeuren. Als niet-ouder kan je dat volgens mij niet ten volle beseffen dat dat je geen minuut met rust laat. Ik wil me niet voordoen als overbezorgd, maar ik betrap me er soms op dat ik proactief bezig ben met situaties die zich zouden kunnen voordoen met de kinderen. Bijvoorbeeld, ik loop op straat en ik denk: wat zou ik nu doen als Babette en Emma er zijn en er komt een hond aangelopen?

10. Hoe hebben jullie de adoptieprocedure beleefd?

Marc: De wachtperiode was lang en op een bepaald moment dachten we dat ons adoptieverhaal zou eindigen. Je moet het elkaar gunnen dat je af en toe een dip hebt. Wij beseffen welk geluk we hadden om dan toch maar liefst twee keer te kunnen adopteren. Het is dan ook gemakkelijk praten voor ons, maar als koppel vonden we het zeer verrijkend om daar samen door te gaan. Je staat bij dingen stil waarover je anders nooit nadenkt. Ik heb mateloos respect voor mensen die dat allemaal alleen doorworstelen.

11. Zijn jullie kinderen bezig met adoptie?

Marc: Er zijn momenten waar het naar boven komt, maar het is al even geleden dat ze erover praatten of vragen stelden. Emma kreeg in de kleuterklas van vriendinnetjes eens vragen over haar mama. Daar had ze het moeilijk mee en dan vloeiden er traantjes. Babette maakt dat precies allemaal niet mee of ze geeft een antwoord en denkt: het is opgelost. Ze gaan er op een andere manier mee om.

Carl: Babette is een echte babbelaar en zegt soms: “Mijn mama kon niet voor me zorgen.” Ze zegt dat met zo’n zorgeloosheid, als een fait divers. Je voelt dat er daar nog geen zware emotie zit. Emma heeft een meer gesloten karakter, waardoor ik me soms de vraag stel: als er iets is, gaat ze het toch zeggen hé? We zeggen haar vaak dat ze alles mag zeggen en dat ze ons niet moet sparen. Ze antwoordt dan: “Oké, ik ga dat doen.”

Marc: We hebben soms schrik dat Emma ons niet wil ontgoochelen en dat ze moeilijkheden daardoor nogal snel voor zichzelf houdt. Ik denk wel dat zij ons zal betrekken als ze contact zou zoeken met haar moeder. Ze zal dat niet zomaar onbedachtzaam doen.

12.  Hoe kaarten jullie het thema ‘adoptie’ aan binnen jullie gezin?

Marc: We praten er niet wekelijks over en ook niet maandelijks, maar proberen het gesprek wel open te houden. Anderzijds willen we niet nodeloos onrust creëren door informatie te geven waar ze niet naar vragen.

Carl: We proberen op een natuurlijke manier aan te geven dat hun adoptie of voorgeschiedenis absoluut geen taboe is. We brengen het niet artificieel ter sprake, maar zeggen wel eens expliciet: “Je mag er over spreken.” Ik wil niet dat het onderwerp enkel aan bod komt op potentieel moeilijke momenten, zoals moederdag. We willen duidelijk maken dat ze er altijd over mogen spreken of vragen stellen en dat wij dan zullen antwoorden. Een vraag kan bijvoorbeeld plots opduiken naar aanleiding van een reportage in Karrewiet. En dan gaan we daar op het moment zelf op in.

13. In welke mate voelen jullie zich door de school van jullie kinderen gesteund in het ouderschap?

Marc: Volledig. De school heeft er nooit een punt van gemaakt, noch dat wij een homokoppel zijn, noch dat wij geadopteerde kinderen hebben. Het is een heel open school. Omgekeerd zijn wij altijd open geweest naar hen. De klasgenoten kennen de situatie ook. Ze zitten jaar na jaar in dezelfde klas.

Carl: Moederdag is nu ‘zusjesdag’. Dat is afgesproken met de school en daar zijn Babette en Emma ongelooflijk mee weg. Ze maken dan cadeautjes voor elkaar. In de crèche kregen we ook extra begrip. We gingen naar de crèche en zeiden: "We zijn in verwachting, maar het kan nog lang duren." Wij konden geen datum opgeven en zij hielden er rekening mee dat we daar op een dag onverwacht zouden staan.

14. Wat willen jullie vertellen aan de eerste ouders?

Carl: Ik kan me voorstellen dat de biologische ouders zich soms afvragen of ze een goede beslissing hebben gemaakt, dus ik zou willen vertellen dat het goed gaat met hun kinderen en dat ze gezond zijn. Ik zou ook willen aangeven dat ze hun kinderen kunnen leren kennen als ze daarvoor openstaan. Voor ons is dat geen probleem en hopelijk voor hen ook niet. En als we elkaar tegenkomen op straat, dan hoeft dat niet vervelend te zijn. Dan zou ik een babbeltje willen slaan. Zij hebben ons gezin compleet gemaakt. Ik zou absoluut niet de indruk willen geven dat ik hen niet wil zien of kennen.
 
15. Tot slot, hebben jullie nog leuke anekdotes in verband met jullie ouderschap?

Marc: In die zeven jaar dat we wachtten, gingen we er lange tijd van uit dat we een zoon zouden hebben. We hadden altijd jongensnamen in ons hoofd, misschien omdat we zelf twee mannen zijn? Of omdat we dachten dat een zoontje makkelijker ging zijn? De meeste koppels die zwanger zijn, willen het geslacht op voorhand weten om mentaal voorbereid te zijn, maar bij adoptie weet je het helemaal niet. En dan belden ze en het was een meisje. En raar, maar dat klopte vanaf het begin! Dat voelde perfect aan.
 
Carl: Toen we bericht kregen over Babette was het dossier nog niet volledig, maar de adoptiedienst wilde toch al laten weten dat er een kindje was. Men kon nog niet veel zeggen, behalve het geslacht, de geboortedatum en de regio. Het maakte ons niet uit, maar we waren wel nieuwsgierig en vroegen of ze echt niets meer wisten. En dan antwoordde de medewerker van de adoptiedienst: “Ah jawel, ze is gekleurd.” Maar toen we Babette voor het eerst zagen, dachten we: oei, waar is dat kleurtje gebleven? Ze is misschien iets meer zuiders qua huidskleur, dat wel. Achteraf hebben we daar nog mee gelachen met die medewerker. We waren op het verkeerde been gezet en hadden daar iets anders onder verstaan. (lacht)


*Om privacyredenen zijn de namen van de kinderen in dit interview gewijzigd.

Interview: Kristien Wouters, educatief medewerker

Foetaal alcohol syndroom: wat is het precies en wat zijn de gevolgen? Interview met FAS Steunpunt

  • maandag 31 augustus 2020 in de categorie Interview.

Foetaal alcohol syndroom: wat is het precies en wat zijn de gevolgen? Interview met FAS Steunpunt

In 2016 werd FAS Steunpunt opgericht in Vlaanderen. Ouders en professionals kunnen er terecht voor ondersteuning en informatie over foetaal alcohol syndroom. Wij hadden een interessant gesprek met Verena Bogaert (voorzitter) en Ann Boons (meewerkend lid en CLB-arts) van FAS Steunpunt.

Dag Verena en Ann, hoe is het idee ontstaan om FAS Steunpunt op te richten?

Verena: Elf jaar geleden hebben mijn man en ik onze zoon geadopteerd uit Polen. Binnenkort wordt hij dertien. Wij kozen voor een kindje zonder special needs, maar vrijwel direct merkten we dat ons klein wonder allerlei medische problemen had. Kort na onze thuiskomst kregen we te horen dat hij FAS had. Wij wisten niet wat FAS was. In België was er niets over te vinden, we kwamen telkens uit op FAS Stichting Nederland. Toen onze zoon een tweetal jaar bij ons was, ben ik met mijn hoofd tegen de muur gelopen. Ik vroeg aan verschillende artsen wat wij konden doen, maar niemand kon ons een antwoord geven. De diagnose was gesteld en daar moesten we het mee doen. Dat was zo frustrerend. Hoe was het mogelijk dat we geen hulp konden vinden? Ik kwam in contact met andere pleeg- en adoptieouders en allen hadden we het idee dat het anders moest. We besloten om FAS Steunpunt Vlaanderen op te richten.

Ann: Mijn man en ik zijn pleegouders van twee kinderen. Onze jongste pleegdochter van vijf heeft FAS. Dat wisten we op voorhand. Enfin, er werd verteld dat ze slecht sliep en een koppig karakter had, maar verder zou alles in orde zijn (lacht). Op testen scoorde ze gemiddeld voor haar leeftijd, maar al snel merkten we dat ons dochtertje toch niet de gemiddelde 2,5 jarige was. Wij zijn ook beginnen te zoeken. In Nederland en zelfs in Canada, omdat er in België geen informatie beschikbaar was. Uiteindelijk heb ik Verena leren kennen en zo zijn we vertrokken.

We spreken over FAS, maar er is ook FASD. Wat houden deze termen juist in?

Ann: FASD staat voor Fetal Alcohol Spectrum Disorder. Het is een overkoepelde term voor een reeks van geboortedefecten en hersenbeschadigingen veroorzaakt door prenataal alcoholgebruik. Alle kinderen met FASD hebben in meer of mindere mate alcohol binnengekregen toen ze in de baarmoeder zaten. Doordat de hersenen gedurende de hele zwangerschap worden aangelegd, zijn er heel verschillende uitingsvormen van FASD afhankelijk van wanneer, hoe lang en hoeveel de moeder dronk. Vandaar dat het gaat om een spectrum.
FAS staat voor Foetaal Alcohol Syndroom. Het is het meest gekend, omdat er sprake is van enkele specifieke gezichtskenmerken, naast neurologische schade en groeiachterstand. Deze typische gezichtskenmerken zijn er echter alleen als de moeder drinkt op dag 17-21 van haar zwangerschap. Als ze op die dagen niet drinkt, dan zie je uiterlijk niets. In dat geval spreekt men van partiële FAS: er zijn slechts een paar of geen gezichtskenmerken, maar er is wel hersenschade.

Verena: Omdat het bij FASD om hersenschade gaat, is FASD niet te genezen. Mensen met FASD hebben levenslang last van symptomen op cognitief, sociaal en gedragsmatig vlak. Zowel voor de persoon zelf als voor het gezin is dit allesbehalve gemakkelijk. Daarom is preventie en ondersteuning noodzakelijk.
 
Hoe vaak komt FASD voor?

Ann: We weten niet juist hoeveel mensen met FASD er in België zijn. In andere landen gaat het om 4% of meer, dus in Vlaanderen zou het gaan om minstens 240 000 mensen. Insiders vermoeden dat dit een onderschatting is en het eerder om 10 à 15% wereldwijd gaat. Uit een studie naar de prevalentie bij Zweedse adoptiekinderen uit Oost-Europa bleek zelfs dat 1 op de 2 kinderen FASD had. Toch is FASD weinig gekend en dat is jammer. Ondanks het ongeneeslijk karakter zijn er heel wat ingrepen mogelijk om het leven van je kind en je gezin te vergemakkelijken, maar je moet ze kennen en kunnen toepassen.

Hoe kan je FASD bij een kind herkennen? Wat zijn signalen dat het mogelijks om FASD gaat?

Ann: Er zijn heel verschillende uitingsvormen van FASD afhankelijk van wanneer en hoeveel de moeder dronk, maar uitval van executieve functies is voor mij vaak een indicatie. Mensen met FASD weten veel, maar ze moeten de kennis kunnen vinden op het juiste moment. Vaak hebben ze wat meer tijd nodig.

Verena: Doordat onze zoon een zware mentale beperking heeft, merken we dat er meer begrip is van de omgeving. Een kind met FASD dat normaal begaafd is, wordt al sneller bestempeld als een kind dat lastig is of aandacht nodig heeft.

Ann: Ik vergelijk het met een Ferrari met een krachtige motor, maar zonder stuur en remmen. Het gaat niet om ‘niet willen’, wel om ‘niet kunnen’. Als er sprake is van een verstandelijke beperking wordt er gemakkelijker aan FASD gedacht en dat terwijl zeventig procent van de kinderen met FASD een gemiddeld tot sterk IQ heeft.
Andere signalen zijn duodiagnoses (bv. ADHD en ASS samen) of ADHD die niet te behandelen is. Uit een onderzoek bij pleeg- en adoptiekinderen bleek dat 85% van de kinderen met FASD oorspronkelijk een foute diagnose kreeg. Dat komt onder andere door de grote overlap tussen gedragskenmerken van FASD en andere stoornissen zoals ADHD en autisme. Verder is het sensorische stuk belangrijk: kinderen met FASD verwerken prikkels anders of reageren er anders op dan andere kinderen. We merken dat dit ook een effect kan hebben op hechtingsrelaties. Doordat kinderen met FASD zintuiglijk niet alles goed verwerken, zijn ze soms minder responsief, waardoor ouders soms ook minder responsief worden. Een moeilijke hechting is niet inherent aan FASD, maar het zal het niet vergemakkelijken. Een ander signaal is dat traditionele opvoedingstechnieken (bijna) niet werken. Denk aan straffen en belonen, verwachten dat je kind oorzaak en gevolg aan elkaar kan linken, praten met je kind om dingen uit te leggen... Als een uitgeputte ouder mij vraagt: "Maar ik ben toch geen slechte ouder? Met mijn ander kind gaat het vanzelf. Hoe komt dat dan toch?", dan gaat er bij mij een alarmbelletje af. Als ouder van een kind met FASD moet je echt heel creatief zijn.

Hoe leg je creativiteit aan de dag?

Ann: Zoals bij elk kind is het belangrijk om te kijken naar de individuele noden. Onze dochter heeft bijvoorbeeld veel last van te weinig input over waar haar lijf zich bevindt ten opzichte van de wereld. Zij heeft daar extra veel prikkels voor nodig. Als we weten dat ze een moeilijke taak moet doen (bv. 10 minuten op een stoel zitten en iets tekenen), laten we haar ronddraaien zodat ze heel veel input krijgt. Of we laten haar platliggen op de grond, zodat ze voelt waar ze is. Daarna kan ze zich beter concentreren op haar eigenlijke taak, omdat ze zich minder moet focussen op haar positie in de omgeving. Ze voelt zich veilig.

Verena: Onze zoon wiegt heel graag, liefst van al in een donkere ruimte. Hij heeft dat zichzelf aangeleerd om rust te krijgen in zijn hoofd. Soms zijn we ergens en merken we dat hij een plekje zoekt om te wiegen. Dan weten we dat het tijd is om naar huis te gaan. Onze zoon is heel gehecht aan zijn vaste gewoontes en alles dat van hem is. Hij is het liefst in zijn eigen huis, in zijn eigen kamer. Als mijn man of ik er niet zijn, dan is dat voor hem ook al anders. We mogen op familiebezoek gaan, maar het mag niet te lang duren.

Weten jullie kinderen waarom het soms moeilijker gaat?

Ann: Onze dochter is slechts vijf, maar kan wel aangeven dat haar batterijtjes niet goed werken of leeg zijn. Dat is ongelooflijk knap en dan weten we dat het een moeilijke dag wordt. Ze merkt dat ze anders is dan andere kindjes in haar klas, want andere kindjes kunnen wel een hele tijd doorwerken en zij moet zich af en toe terugtrekken om te kalmeren. Dat is heel frustrerend voor haar, want ze wil van alles doen, maar het lukt niet. Ook zeggen andere kindjes soms dat ze er ‘raar’ uitziet. Daar is ze dan verdrietig om.

Verena: Onze zoon beseft het niet. Hij is een spring-in-het-veld, van 's morgens tot 's avonds is hij goedgezind. Hij amuseert zich en is heel opgewekt. Dat hangt misschien samen met zijn mentale beperking, maar hij is gelukkig en zit goed in zijn vel.

Hoe is jullie leven en gezin veranderd sinds de komst van jullie kinderen?

Verena: De komst van onze zoon heeft een extreem grote invloed gehad op ons leven. Onze zoon heeft 100% FAS, hij heeft veel problemen. Hij zal nooit zelfstandig kunnen leven, want hij heeft bij alles ondersteuning nodig. We wisten niet dat hij special needs had toen we hem adopteerden en hadden tijd nodig om dat te verwerken. Gelukkig hebben we de draagkracht om ermee om te gaan, maar ik denk dat het altijd wrang zal aanvoelen dat we het vooraf niet wisten. Het is belangrijk dat kinderen met FASD geadopteerd worden, absoluut. Maar voor mij is het ook heel belangrijk dat kandidaat-adoptieouders geïnformeerd zijn en dat adoptiebureaus communiceren over de risico’s die er verbonden zijn aan alcoholgebruik tijdens de zwangerschap.

Ann: Wij wisten het wel op voorhand en dan nog keerde het onze wereld ondersteboven. Ik had over FAS geleerd tijdens mijn opleiding, maar dat was heel beperkt. In België is FASD weinig gekend, terwijl het een heel specifieke aanpak vraagt. Eens je dat weet, kan je veel beter inspelen op de noden van je kind.

Waarvoor kunnen ouders bij FAS Steunpunt terecht?

Verena: Ouders kunnen bij ons terecht voor ondersteuning en begrip. We vinden het belangrijk dat ze weten dat ze er niet alleen voor staan. De meest gestelde vraag die we krijgen, is: "Waar kunnen we terecht voor een diagnose? Welke arts kan ons helpen?" Dat blijft helaas puzzelen. Er zijn artsen die we kunnen aanbevelen, maar een FASD-polikliniek zoals in Nederland is hier niet. En vanuit België kan je voorlopig niet naar Nederland gaan, omdat er te lange wachtlijsten zijn. Het toont hoe dringend en noodzakelijk ondersteuning is. Naast preventie, zetten we daarom ook in op sensibilisering. Als het gekender is, pikken artsen en hulpverleners er hopelijk sneller op in.

Welke plannen staan er op stapel voor FAS Steunpunt?

Verena: Door het coronavirus ligt er nog geen datum vast, maar we willen graag een minisymposium organiseren waar we gezinnen met kinderen met FASD samenbrengen. We voelen alleszins dat ouders daar nood aan hebben. 9 september is het Wereld FASD-dag. Jaarlijks organiseren wij een run van negen kilometer. Negen verwijst naar de duur van een zwangerschap. In Engelstalige landen is het die dag 'Red Shoes Rock day' vergelijkbaar met de Wereld Downsyndroomdag waar iedereen verschillende sokken draagt. Mijn droom is dat dit in België ook populair wordt om zo bewustzijn rond FASD te creëren.

Ann: Weldra is het boek Making Sense of the Madness van de Canadese Jeff Noble via onze website te verkrijgen in het Nederlands. Het is een zelfhulpboek met opvoedkundige tips. Een Franstalige versie zal binnenkort ook beschikbaar zijn.

Wat willen jullie graag meegeven aan (kandidaat-)adoptieouders?

Verena: Denk heel goed na over je draagkracht en wie je kan ondersteunen. Praat met professionals of ouders die kinderen met FASD hebben. Het zijn ontzettend lieve kinderen die je supergraag zien, maar wees je ervan bewust dat het je hele leven op zijn kop zet. Sta er dus goed bij stil of je dat ervoor over hebt. Als er sprake is van FASD, durf dan open te zijn naar je omgeving toe. Je kind kan er niets aan doen, jij als adoptie- of pleegouder kan er niets aan doen en ook de biologische mama treft geen schuld. Niemand die de gevolgen kent, doet zijn kind dat bewust aan. Daar ben ik zeker van. Ouders zijn bang dat hun kind een label krijgt, maar laat dat je niet tegenhouden om ervoor te zorgen dat mensen begrip hebben voor je kind en de situatie.

Ann: Als ouder met een kind met special needs moet je beseffen dat de dromen die je had voor jezelf, je kind en je gezin anders worden. Je leven is niet meer wat het was en je moet sterk in je schoenen staan om daarmee om te gaan. Er komt verlies en verdriet bij kijken. Denk dus inderdaad goed na wat je ervoor wil opgeven, opofferen. We willen het niet afraden hoor. Zo klinkt het misschien (lacht). Hoe moeilijk het soms ook is, we krijgen ontzettend veel van onze kinderen terug en kunnen hen niet meer missen.

Bedankt, Verena & Ann!

Wens je meer informatie over FASD? Bezoek de website van FAS Steunpunt.

Tekst: Kristien Wouters

Afstandsmoeder Will van Sebille krijgt koninklijke onderscheiding - een interview

  • dinsdag 7 juli 2020 in de categorie Interview.

Afstandsmoeder Will van Sebille krijgt koninklijke onderscheiding - een interview

Nederlandse afstandsmoeder Will van Sebille heeft op 23 april 2020 een Koninklijke onderscheiding gekregen: zij is benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Zij is een van de eerste Nederlandse afstandsmoeders die – 33 jaar geleden – aandacht heeft gevraagd voor de gevolgen van het afstaan van je kind ter adoptie. Zij krijgt de onderscheiding voor haar jarenlange inzet voor Nederlandse afstandsmoeders.

Wij spraken deze week met Will en vroegen haar wat deze onderscheiding voor haar betekent.


Veel afstandsmoeders ervaren schaamte om hun verhaal te delen. Wat maakt dat jij dit wel hebt gedaan?
Het zal een combinatie zijn van verschillende eigenschappen. Mijn eigenwijsheid is daar één van. Ik zie deze als een kracht in mij die mij overeind houdt. Ik kan ook niet tegen de onrechtvaardigheid van ‘onzichtbaar zijn’. Elke keer als ik dit merk, bijvoorbeeld wanneer ik de vraag krijg of er dan veel afstandsmoeders zijn, dan denk ik: ‘zijn wij nog steeds onzichtbaar voor de hele wereld?’ Hier moet gewoon iets mee gebeuren. Erkenning is voor mij een grote drijfveer.

Je strijdt al 33 jaar lang… Wie of wat helpt jou om dit vol te houden?
Ik kan thuis rekenen op heel goede ondersteuning. Elke dag gebeurt er wel iets (Will is voorzitster van DNA, De Nederlandse Afstandsmoeder). Telkens kan ik bij mijn partner terecht voor een luisterend oor. Hij zal nooit de vraag stellen waarom ik hier dag in dag uit mee bezig ben. Ik hoef mij bij hem nooit te verdedigen. Wat ik denk en voel, mag er zijn.
Toen ik de onderscheiding had gekregen, was de reactie van mijn kleinzoon (15 jaar): “Jij mag hier trots op zijn!”. Zulke reacties helpen om vol te houden.

De reactie van je kleinzoon is heel positief. Waren alle reacties op jouw onderscheiding positief?
Zonder enige uitzondering waren alle reacties positief. Veel mensen waren ook opgelucht: ‘Eindelijk, het werd tijd, je bent hier al zo lang mee bezig!’ Maar daarnaast blijft het toch nog altijd taboe. Sommige mensen voelen zich niet comfortabel bij zo’n verhaal. Ze begrijpen niet goed wat het betekent om je kind te moeten afstaan of ze hebben medelijden omdat er geen happy end is aan je verhaal, namelijk een ontmoeting en contact met je kind. Het lijkt dan alsof ze er liever niets over weten.

Hoe ervaar jij dit taboe? Hoe kan dit volgens jou evolueren?
Telkens als een afstandsmoeder haar verhaal deelt, verandert het een beetje. Verhalen delen is volgens mij de enige manier waarop we verandering kunnen brengen. Zo maken we wat onzichtbaar is, zichtbaar. Als het telkens dezelfde twee vrouwen zijn die spreken, dan begrijpt niemand de omvang. We zijn niet met 2, maar met 25 000 in Nederland. Er zijn immers zoveel afstandsmoeders als er afstandskinderen en geadopteerden zijn. Pas wanneer deze moeders hun verhaal delen, wordt de complexiteit ervan voelbaar en is er erkenning mogelijk. Maar dit is niet eenvoudig. Het vraagt veel moed en kracht. Ik heb zelf vaak gedacht: ‘ik stop ermee’, maar wie zou er dan verder gestreden hebben?

En zo heb jij 33 jaar later erkenning gekregen voor deze strijd… Dankjewel voor het interview!

Auteur: Kristina Van Remoortel

Interview met een adoptiesensitieve psycholoog - deel 2

  • maandag 22 juni 2020 in de categorie Interview.

Interview met een adoptiesensitieve psycholoog - deel 2

Adoptiesensitieve hulpverleners hebben ervaring met het begeleiden van adoptieouders, geadopteerden en/of geboorteouders. Ze kennen de context van adoptie en zijn opgeleid in adoptiegerelateerde onderwerpen, zoals hechting, identiteit, trauma, verlies en rouw. Het zijn hulpverleners waarvan je als adoptiebetrokkene denkt: ‘Als ik met jou praat, dan krijg ik geen verbaasde reacties. Jij weet wat adoptie met zich meebrengt, ik moet het niet nog eens allemaal uitleggen.’

Afgelopen maand spraken wij met Els*, een adoptiesensitieve psycholoog gespecialiseerd in hechtingsstoornissen en trauma. Wij vroegen naar haar ervaringen in het begeleiden van geadopteerde jongeren. Het eerste deel van het interview lees je hier. We spraken over thema’s die onderliggend spelen bij adoptiejongeren en het belang van het erkennen van hun gevoelens.


Dag Els. Vorig keer lichtte je al gedeeltelijk toe welk behandelingstraject je aflegt met de jongeren die je begeleidt. Naast het sensibiliseren van de omgeving, wat werkt er nog herstellend?
Identiteit en zelfbeeld is dikwijls een onderliggend thema bij adoptiekinderen. Als dat speelt, werken we rond ‘Wie ben ik?’, ‘Is er ontbrekende informatie die ik nodig heb om verder te kunnen?’, ‘Als ik deze info niet krijg, hoe kan ik dan toch verder?’ Daarnaast is het belangrijk dat niet alleen de omgeving, maar ook de jongere zelf inzicht krijgt in zijn gevoelens en waar die vandaan komen. Zo kunnen ze het plaatsen waarom ze zich erg depressief voelen als een vriendinnetje het uitmaakt. ‘Kan het bijvoorbeeld liggen aan het feit dat het niet de eerste keer is dat mensen mij afwijzen en ik twijfel of ik er wel mag zijn?’ Rond onverwerkte stukken kan traumatherapie nodig zijn, maar mogelijks volstaat het dat ze leren spreken over hun emoties en daarrond een goede relatie met hun ouders ontwikkelen. Vervolgens kunnen ouders daar op een helpende manier mee omgaan.

Je zegt dat je werkt rond vragen zoals: ‘Welke ontbrekende info heb ik nodig en hoe kan ik verder als ik deze info niet krijg?’ Vele (kandidaat-)adoptieouders en geadopteerden vragen zich af hoe ze kunnen omgaan met ontbrekende puzzelstukken?
Voor mij begint het opnieuw met erkennen en normaliseren. Adoptiekinderen zijn vaak erg loyaal naar hun adoptieouders toe. Ze willen hen niet kwetsen en ze leren precies heel snel ‘Als ik daarover nadenk, dan kwets ik mijn adoptieouders’ of ‘Mijn adoptieouders zullen denken dat ik mijn biologische ouders liever zie en niet wou dat ik geadopteerd was.’ In de gezinnen met wie ik werk, is er hiervoor vaak heel weinig ruimte. Een eerste stap is dus ruimte creëren, zodat het verlangen om meer te weten erkend en genormaliseerd wordt en daarnaast ook een plaats kan gecreëerd worden voor de unieke gevoelens die kinderen in deze situatie ervaren.
Soms kan je in dossiers gaan kijken, soms kan je werken aan het levensverhaal van het kind. In het geval van intrafamiliale adoptie is het doorgaans een stuk gemakkelijker, omdat je vragen kan stellen aan je familie: ‘Wat is er gebeurd?’, ‘Waarom ben ik geadopteerd?’ Hierbij is een eenduidig verhaal heel belangrijk. Dikwijls vertellen familieleden tegenstrijdige verhalen. Qua identiteitsontwikkeling is dat niet gemakkelijk, want wie moet je geloven?
Met cliënten sta ik ook stil bij vragen zoals: ‘Wat doe ik als ik geen antwoord krijg?’, ‘Waarom is die informatie belangrijk voor mij?’ en ‘Wat zijn mijn onderliggende gedachten, gevoelens of angsten?’ Die onderliggende noden zijn heel belangrijk. Als de angst bijvoorbeeld is om genetische ziektes door te geven, kan een genetische test een optie zijn. De wetenschap dat zo’n test mogelijk is, kan dan al rust bieden.

Bij adoptiebetrokkenen leeft soms de gedachte dat alles op zijn plaats zou vallen als alle informatie met betrekking tot de adoptie bekend zou zijn. Hoe ervaar jij dit?
Ik denk dat informatie helpend kan zijn, maar het is niet heiligmakend. Informatie kan helpen om een stap verder te gaan of een verwerkingsproces op gang te brengen, maar evengoed helpt het niet of roept het nog meer vragen op. Het is vooral belangrijk om na te denken wat je wil bereiken. Als je denkt: ‘Het gaat alles oplossen, ik ga niet meer twijfelen en ik ga iedereen vertrouwen’, dan is het best om dit toch binnen perspectief te plaatsen. Mijn idee is dat geadopteerd zijn een ervaring is die je meeneemt in je lichaam, je gevoel en de manier waarop je reageert in situaties. Je kan dat een trauma noemen, maar dat hoeft niet. Het feit is dat adoptiekinderen zeer plots in een nieuwe omgeving terechtkomen. Die bruuske overgang van de ene situatie naar de andere geeft heel veel indrukken die je als kindje niet of moeilijk kan plaatsen. Het lijkt me logisch dat dit sporen nalaat, zoals alle levenservaringen op een of andere manier sporen nalaten, maar waarbij dit nog een stukje intenser is. Dit staat nog los van de ervaringen die adoptiekinderen gehad hebben voordat ze geadopteerd werden en misschien ook traumatisch waren.

Eerder vertelde je dat woorden soms tekortschieten om gevoelens te beschrijven en dat ratio niet altijd overeenstemt met emoties. Hoe ga je hiermee therapeutisch om?
Als je niet kan verwoorden wat er in je omgaat, maar je voelt het wel, dan zal er naast praten iets anders nodig zijn. Hoewel het belangrijk is om woorden te proberen geven, om wat meer grip te krijgen op de eigen ervaringen, is dit niet toereikend. Je kan dan andere zaken proberen, zoals lichaamsgericht werk; sport, ontspanningsoefeningen, meditatie of yoga. De jongeren met wie ik werk, hebben veel energie. Ik leer hen om hun gevoelens op een heel actieve manier te kanaliseren, bijvoorbeeld door te rennen of tegen een bal te stampen totdat ze gekalmeerd zijn. In een residentiële setting werken we daarnaast samen met creatieve en bewegingstherapeuten. Ik vind dat noodzakelijk: je kan niet alleen gedrags- of gesprekstherapeutisch omgaan met trauma.
 
Je sprak al verschillende keren over de rol van adoptieouders. Wat kunnen zij doen om hun kind te ondersteunen?
Voor adoptieouders is het vaak kwetsend als hun kind verdrietig is, als ze vragen hebben over de biologische ouders of als hun kind zegt: ‘Ja, maar jij bent mijn echte mama niet.’ Het is logisch dat dit kwetst, maar daardoor kan er een beweging ontstaan waarbij de gevoelens van het kind er niet mogen zijn, want ‘het is nu toch goed en we zorgen voor je en je hebt ouders.’ Dat doet het verleden echter niet weg. Het doet ook het gemis niet weg. Als daar te weinig erkenning voor is, dan leer je je kind dat die gevoelens er niet mogen zijn. Ze beginnen zich te schamen voor hun gevoelens en voor zichzelf. Als ouder is het belangrijk om je hiervan bewust te zijn. En als hulpverlener is het belangrijk om ouders hierin te ondersteunen: hoe werkt dat hoofdje van hun kind en hoe komt het dat het zo werkt? Dikwijls zeggen ouders: ‘We letten daar al op en we zeggen het al zo’ of ‘We leggen dat al uit en geven veel informatie.’ Toch zijn kinderen soms nog verdrietig en zorgen kleine dingen ervoor dat ze zich afgewezen voelen of dat het vertrouwen wordt geschaad. Ouders beginnen dan aan zichzelf te twijfelen of worden boos op hun kind. Het is dan je taak als hulpverlener om uit te leggen dat die gevoelens heel normaal zijn voor de niet-standaard situatie die het kind heeft meegemaakt. In een niet-standaard situatie heb je niet-standaard gevoelens die heel normaal zijn voor de situatie, maar soms moeilijk te begrijpen zijn voor mensen die niet hetzelfde meemaken.

Voor adoptieouders is het dus dikwijls ook niet zo gemakkelijk. Hoe is dat voor hen in jouw ervaring?
Voor adoptieouders kan het inderdaad ook erg zwaar zijn. Er zijn bepaalde thema's die de mensen in hun omgeving veel minder mee hebben of begrijpen. Stel dat je binnen de familie een kind adopteert, dan is je kind bijvoorbeeld zowel je kind als je neef of nicht. Of dan is je kind tegelijkertijd ook je kleinkind. Op zich lijkt dat misschien iets kleins, maar op het moment dat er ook andere kleinkinderen zijn, wordt dat heel duidelijk. Dat is voor het kind niet gemakkelijk, maar ook voor adoptieouders is het niet evident om daarmee om te gaan: hoe moeten zij zich positioneren? Over deze thema's wordt heel weinig gesproken. Ik denk dat het belangrijk is dat er ondersteuning is of steungroepen zijn voor deze ouders. Zodat zij kunnen praten met ouders in een gelijkaardige situatie en hun eigen gevoelens daarrond een plaats kunnen geven. Als je je eigen negatieve gevoelens geen plaats geeft, sijpelt dat door naar je opvoeding. Dat is altijd zo, terwijl het belangrijk is dat je kind leert om dat niet bij zichzelf te leggen. Het verdriet van die ouders is dan ook een thema.
 
Mijn laatste vraag: waar haal je voldoening uit in het begeleiden van deze jongeren?
Het begeleiden van deze jongeren is vol uitdaging. Ik moet vaak mijn woorden wikken en wegen: in het begin is elk klein stapje in de foute richting voldoende om een ontploffinkje te veroorzaken. Daarmee bedoel ik geen explosie van boosheid, maar het vertrouwen in de therapeutische relatie die een deuk krijgt als je iets verkeerd verwoord of doet. Ik ben eigenlijk een heel chaotisch persoon, wat niet ideaal is als je werkt met jongeren die veel basisveiligheid nodig hebben omwille van hun hechtingsproblematiek. Ik probeer daarom naar hen toe heel transparant te zijn in mijn eigen acties en vind het ook wel een uitdaging om zo over mezelf na te denken in relatie met de ander. En dat ook te benutten voor de ander. Het is leuk om jongeren te zien groeien: ze nemen inzichten en vaardigheden waaraan we gewerkt hebben in een therapeutische context mee naar nieuwe situaties. Ze zijn daar vaak ook fier op of geven aan dat ze zich beter voelen. Dat geeft voldoening. Je bent altijd maar een klein schakeltje in het hele traject, maar soms is zo'n schakeltje wel nodig om in andere domeinen beweging te brengen. Het is leuk om daarin iets te kunnen betekenen.

Dat is waar! Bedankt om tijd te maken voor dit interview, Els.

Zoek je een adoptiesensitieve hulpverlener in jouw buurt? Bekijk onze adoptiekaart.

Auteur: Kristien Wouters, educatief medewerker

*Hoewel er tijdens het interview geen specifieke casussen besproken werden, werd een fictieve naam gebruikt om de privacy van cliënten volledig te kunnen garanderen.

Interview met een adoptiesensitieve psycholoog - deel 1

  • maandag 15 juni 2020 in de categorie Interview.

Interview met een adoptiesensitieve psycholoog - deel 1

Adoptiesensitieve hulpverleners hebben ervaring met het begeleiden van adoptieouders, geadopteerden en/of geboorteouders. Ze kennen de context van adoptie en zijn opgeleid in adoptiegerelateerde onderwerpen, zoals hechting, identiteit, trauma, verlies en rouw. Het zijn hulpverleners waarvan je als adoptiebetrokkene denkt: ‘Als ik met jou praat, dan krijg ik geen verbaasde reacties. Jij weet wat adoptie met zich meebrengt, ik moet het niet nog eens allemaal uitleggen.’

Afgelopen maand spraken wij met Els*, een adoptiesensitieve psycholoog gespecialiseerd in hechtingsstoornissen en trauma. Wij vroegen naar haar ervaringen in het begeleiden van geadopteerde jongeren.

Dag Els, kan je eens kort vertellen wie je bent en wat je doet?
Natuurlijk. Ik heb klinische psychologie gestudeerd en volgde daarna een opleiding EMDR, wat een traumatherapie-opleiding is. Ik heb voornamelijk ervaring met het begeleiden van kinderen en jongeren, waarvan ik nu al het langst werk met jongeren tussen 12 en 17 jaar in een residentiële setting. Een residentieel traject is derdelijnszorg, wat maakt dat deze jongeren bij mij komen als ze al een hele hulpverleningsgeschiedenis hebben gehad.

Met welke hulpvragen komen deze jongeren bij jou?
De jongeren waarmee ik werk, hebben meestal geen of een hele vage hulpvraag. Hun ouders hebben deze vaak wel: ze zien het niet meer zitten of staan op het puntje van opgeven. Soms wordt hulpverlening ook opgelegd door de jeugdrechter. Ik werk met jongeren met gedrags- en emotionele problemen. Ze worden meestal aangemeld omwille van liegen, stelen, dingen kapot maken, agressie naar anderen of seksueel geweld. Vaak is dit slechts het topje van de ijsberg: het gedrag dat je ziet en waarmee je in de problemen komt. Het zijn echter quasi altijd jongeren met een gigantische rugzak waarbij er onderliggend een heel internaliserend stuk is en de problemen zich situeren rond zelfbeeld, identiteitsvorming, in contact gaan met anderen, hechting of trauma. Een groot deel van de jongeren die ik begeleid, hebben een hechtingsproblematiek.
 
Hechting en hechtingstrauma zijn belangrijk thema’s bij adoptie. Je hebt al met adoptiejongeren gewerkt. Kan je daar iets meer over vertellen?
Ik heb inderdaad al enkele adoptiejongeren begeleid, vooral in de context van intrafamiliale adoptie, alsook enkele pleegjongeren. Daarnaast zijn er veel situaties waarbij een ouder uit beeld is. Ik merk inderdaad dat het bij die kinderen dikwijls heel moeilijk is om een therapeutische werkrelatie op te bouwen. Ze hebben vaak geleerd vooral op zichzelf te vertrouwen of de kat erg uit de boom te kijken, en dit uit zich in wantrouwen naar hulpverleners toe.

Hoe creëer je in dat geval vertrouwen als hulpverlener? Dat lijkt me niet gemakkelijk.
Hechtingsproblemen uiten zich bij jongeren op verschillende manieren. Ik ervaar dikwijls een volledig wantrouwen, dat zich uit in niet willen spreken of zich verschuilen achter een sociaal wenselijke houding. Daarnaast komt het ook voor dat grenzen in contact ontbreken, waarbij ook je persoonlijke grenzen in gedrang komen. Elk beetje contact dat die jongere dan krijgt, is fijn en goed, wat zijn risico's inhoudt. Vaak is er sprake van aantrekken en afstoten. Vanaf het begin probeer ik heel transparant te zijn: ik maak duidelijk wat mijn grenzen zijn, wat ik ga doen in welke situatie en op welke manier ik communiceer met ouders en andere hulpverleners. Aansprekingen gebeuren steeds op gedrag, nooit op de persoon. Eens dat stukje duidelijk is en er een zekere basisveiligheid is, kan de band beginnen groeien.
 
Welke onderliggende thema's spelen er in jouw ervaring zoal bij adoptiejongeren?
Vele thema’s zijn onderling verweven. Hechting, trauma en verlieservaring spelen vaak. Daarnaast merk ik dat identiteit en zelfbeeld belangrijke thema's zijn: wie ben ik, hoe sta ik in relatie tot mijn familie, hoe kijken anderen naar mij, kan ik graag gezien worden? Dat zijn voor een stukje thema's die in de puberteit sowieso aan bod komen, maar ik merk dat het bij adoptie- en pleegjongeren veel dieper speelt. Terwijl het bij andere pubers eerder een twijfel is op vlak van vrienden of interesses, heeft het bij hen betrekking op hun identiteit en er al dan niet mogen zijn. Ze zitten met vragen zoals ‘Waarom ben ik voor adoptie afgestaan?’ en ‘Waarom kunnen mijn ouders niet voor mij zorgen?’ In gevallen waar de biologische ouders gekend zijn, zoals bij intrafamiliale adoptie, komen er nog vragen bij zoals ‘Waarom nemen ze geen contact op met mij?’, ‘Ik weet wie ze zijn, maar ze geven precies niet om mij?’ of ‘Ik hoor ze niet, waarom vragen ze niet naar mij?’ Zelfs als er een uitleg is die ze rationeel begrijpen, is het gevoelsmatig toch nog steeds een verlies. Die gevoelens kunnen jongeren zelf niet altijd plaatsen: ‘Ik voel me anders dan anderen’, ‘Ik heb de indruk dat mijn ouders mij niet graag zien’ of ‘Ik heb de indruk dat mensen mij niet graag kunnen zien.’ Cognitief weten ze vaak dat dit niet klopt, maar hun gevoel zegt iets anders. Vervolgens gedragen ze zich van daaruit. Je ziet dan dat ze hun ouders of omgeving heel hard testen. Of dat ze om kleine dingetjes heel boos of verdrietig worden, waarbij een andere puber dat meestal niet zal doen.

Zijn er nog zaken waaraan je merkt dat adoptiejongeren worstelen met hun zelfbeeld?
Het is niet altijd zo, maar vaak merk ik dat ze het lastig hebben om contacten te leggen of te onderhouden. Ze stellen bijvoorbeeld de vraag aan een vriend om samen iets leuk te doen. Als die vriend vervolgens zegt dat hij niet kan, dan is dat meteen een reden om het niet nog eens te vragen, want ‘die vriend wil mij niet zien’. De interpretatie van zo'n situatie gebeurt op een negatieve manier, een manier die naar het zelf gericht is en niet naar de omstandigheden. Iemand anders zou kunnen denken dat die vriend het druk heeft, de activiteit niet graag doet of een ander moment zal voorstellen. Je kan heel veel andere redenen bedenken, maar bij zo'n jongere is dat heel vaak: ‘Het ligt aan mij.’ Ze leggen de oorzaak dus bij zichzelf.
 
Hoe probeer je deze jongeren te helpen? Welk behandelingstraject leg je met hen af?
Dat is verschillend van jongere tot jongere. Doorgaans heb je wel veel tijd nodig: de jongeren waarmee ik werk, volg ik in het beste geval een aantal jaren. Doordat het een heel wantrouwige doelgroep is, moet je dikwijls hard investeren in de vertrouwensrelatie en het inhoudelijke stuk nog wat achteruit schuiven. Eens je daar door bent, kan je beginnen werken aan hetgeen er onderliggend speelt. Vaak geef ik heel wat psycho-educatie rond identiteit, trauma, onverwerkte levenservaringen ... Eigenlijk over alles wat er in je rugzak zit en hoe dit je in je verdere leven beïnvloedt of kan beïnvloeden. Dat normaliseren is belangrijk, want dikwijls is er veel schaamte aanwezig. Ze weten niet of hun gevoelens er mogen zijn of juist geplaatst zijn. De jongeren met wie ik werk, hebben adoptieouders waarvan ze weten: ‘Ze zien mij graag’, ‘Ze kiezen voor mij’, ‘Ze werken voor mij en geven mijn eten’, ‘Ze zijn lief voor mij en ik zie hen ook heel graag.’ Toch voelen ze ergens die twijfel. Hiervoor is vaak weinig erkenning: hun ouders of omgeving begrijpen het gevoel niet, waardoor ze hierin heel alleen zijn.

Erkenning van de gevoelens waarmee (adoptie)jongeren worstelen, is dus een belangrijke stap in het herstel?
Inderdaad. Het is niet zo dat er geen verlies of gemis is, omdat je nu een gezin hebt of duidelijke informatie kreeg voor de reden van afstand. Door deze gevoelens van verdriet te erkennen en normaliseren, krijgen ze een plaats en kan de jongere er daarna iets mee doen. Ik probeer het netwerk van het kind zoveel mogelijk te betrekken en hen te sensibiliseren voor de gevoelens van het kind. Zo worden die gevoelens ook daar genormaliseerd en kunnen we vervolgens kijken wat helpt en wat niet helpt. Vaak is dat een heel traject met de ouders, omdat het gaat om iets dat taal niet echt kan vatten. Dat wantrouwen, die onveiligheid, die zelftwijfel die er is … Jongeren kunnen het zelf niet uitleggen en ook als hulpverlener is het moeilijk om er taal aan te geven. Hoe verwoord je het gevoel dat je hebt als de persoon die je op de wereld heeft gebracht je bij wijze van spreken niet wilde hebben? En hoe verantwoord je dat gevoel als je rationeel weet dat het niet zo gegaan is en andere mensen jou wel heel graag zien?

Dit is deel 1 van het interview met psychologe Els. We spraken over thema’s die onderliggend spelen en het belang van het erkennen van gevoelens. In deel 2 gaan we verder in op herstelmogelijkheden, het omgaan met ontbrekende puzzelstukjes en de ondersteuning die adoptieouders kunnen bieden aan hun kind.

Auteur: Kristien Wouters, educatief medewerker

*Hoewel er tijdens het interview geen specifieke casussen besproken werden, werd een fictieve naam gebruikt om de privacy van cliënten volledig te kunnen garanderen.

Schaduwverdriet: een interview met Sofie Van den Broeck

  • maandag 27 april 2020 in de categorie Interview.

Schaduwverdriet: een interview met Sofie Van den Broeck

Sofie Van den Broeck is getrouwd met Stephan. Ze is 42 lentes - zo zegt ze zelf - en voor de liefde verhuisde ze van de stille Kempen naar Temse, Oost-Vlaanderen. Sofie is plusmama van de 19-jarige Thibaut en mama van twee kinderen die niet groeiden in haar buik, maar in haar hart. Dochter Lidiya is 11 en zoon Tame is 7. Ze houdt van koken, lezen, natuur en … schrijven. Deze maand verscheen Sofies boek Later wil ik mama worden, een persoonlijk relaas over haar grootste wens: mama worden.

Dag Sofie. Proficiat met de publicatie van je boek Later wil ik mama worden! Het is een heel ontroerend boek geworden. Hoe ben je ertoe gekomen om je verhaal neer te schrijven?

Van dagboeken tot kerstkaarten en brieven, ik heb altijd heel graag geschreven. Tijdens het fertiliteitstraject heb ik dagboeken bijgehouden en tijdens de adoptieprocedure hield ik een blog bij. Ik had het gevoel dat schrijven mijn gedachten ordende. Vooral in de adoptieperiode zorgde het ervoor dat ik niet gek werd van al dat wachten (lacht). Het hield ook mijn emoties min of meer in toom: als ik het opschreef, kon ik het beter bevatten. Mijn therapeut had al vaker gezegd dat ik daar misschien iets mee moest doen, maar pas na loopbaancoaching en een vriendin die mij sterk aanmoedigde, heb ik mijn stoute schoenen aangetrokken. In 2018 was ik Afscheid van een wens begonnen, een blog over het verwerken van schaduwverdriet en ik dacht: het is nu of nooit.

Hoe was het voor jou om dit boek te schrijven?

Heel intens. Hoewel ik al schreef op mijn blog en ik er al redelijk wat van had verwoord, moest ik voor het schrijven van het boek echt teruggaan. Zoals bij adoptie zijn er heel veel dingen die je vergeet of loslaat eens het achter de rug is. Ik ben gaan zoeken naar mijn dagboekjes, ik ben in onze map met facturen gaan kijken naar namen van artsen, medicatie, data … Het maakte veel emoties los, maar zeker niet alleen verdriet. Ik heb heel veel mooie dingen herlezen, over vriendschap en hoop. En ik heb ook gemerkt hoe sterk ik ben geweest en hoe sterk de liefde was tussen mijn man en ik. Schrijven maakte de cirkel rond: de lelijke wonde die ergens in mij verstopt zat, is een litteken geworden.

Je hebt dit boek in de eerste plaats voor jezelf geschreven. Wat heeft je doen besluiten om je zeer persoonlijke verhaal met de buitenwereld te delen?

Ik heb er lang over getwijfeld. Ik deelde al een aantal zaken op mijn blog met vrienden, maar ik wou heel graag het taboe rond ongewenste biologische kinderloosheid en fertiliteitstrajecten doorbreken. In de periode dat ik het doormaakte, heb ik zelf weinig gedeeld met mijn omgeving. Ook naar mijn eigen ouders toe vond ik het te kwetsend en pijnlijk. Door met jullie en de medewerkers van Kinderwens vzw te praten, heb ik geleerd dat het mag: ik mag verdrietig zijn en rouwen. Pas tijdens het schrijven van het boek heb ik ontdekt wat dit verdriet juist is voor mij. Het gaat over zoveel kleine en grote verliezen in mijn leven, het fertiliteitstraject en ook de adoptieprocedure waren bij momenten zo hard. Dit verdriet mag er zijn en er mag over gesproken worden. Daarnaast wil ik meegeven aan de omgeving van wensouders: laat weten dat je er voor hen bent. Stuur een kaartje, geef een bloemetje of breng een stukje cake op moederdag. Ik weet niet of ik blij geweest zou zijn als ze mij hadden gevraagd om een koffietje te gaan drinken, maar een kaartje zou ik wel heel fijn gevonden hebben.

‘Wanneer het verlangen naar een kind een litteken wordt’ is de ondertitel van je boek. Is dit voor jou de definitie van schaduwverdriet?

Schaduwverdriet is een vergeten vorm van verlies. Ik heb de term leren kennen bij jullie en vond dat heel mooi. Voor mij was schaduwverdriet een verdriet dat ik nog niet verwerkt had, een oude wonde die nog niet geheeld was. Door het schrijven is het omgevormd tot een litteken waar ik ook een beetje 'trots' op ben. Ik ben mama en heb twee kinderen, maar daarnaast heb ik een imaginair kindje, een litteken dat ik meedraag. Vandaar die ondertitel. Ik vond het een hele mooie verwoording van hoe al die verliezen, die pijn en die strijd een litteken blijven in je ziel.

Je draagt je boek op aan alle ouders, ook afstandsouders. Waarom was het voor jou belangrijk om dit boek ook aan hen op te dragen?

Voor mij was dat heel natuurlijk om te doen. In de voorbereidingscursus wordt er gesproken over de adoptiedriehoek en hoe we verbonden blijven met de afstandsouders. Ik kon mij er eerst weinig bij voorstellen, maar toen wij onze kinderen kregen en naarmate ze opgroeiden, merkte ik hoe een grote liefde en dankbaarheid ik voel voor de afstandsouders. Door hen hebben wij twee prachtige kinderen gekregen. We zullen altijd samen ouder zijn. Ik heb al enkele afstandsouders ontmoet. Zij zijn zo moedig, maar ook getekend door verdriet. Net zoals sterrenouders, hebben afstandsouders een kind verloren en worden ze heel vaak vergeten. Dat zij altijd een verdriet meedragen, is een groot taboe.

Je schrijft dat er op een bepaald moment in jullie hoofd en hart een plan begon te rijpen, een nieuwe droom. Adoptie kwam meer en meer ter sprake. Hoe is dit gegroeid?

Toen Stephan en ik nog niet zo lang samen waren, was al snel duidelijk dat wij een heel groot gezin wilden. Vanaf het begin spraken wij over adoptie, maar in die fase van ons leven - toen wij de natuur nog zijn gang lieten gaan - was het meer vanuit een wij-gaan-iets-goed-doen-voor-de-wereld-scenario. En dat is adoptie niet, je kan het niet doen enkel vanuit een geitenwollensokkenperspectief. Naarmate de moeilijkheden om zwanger te geraken groter werden, zijn we ons in adoptie beginnen te verdiepen. Hoe langer hoe meer raakten we daarvan echt overtuigd. Voor mij ging een fertiliteitstraject en een adoptieprocedure niet samen. Toen we voor adoptie kozen, stopten we met het fertiliteitstraject en gingen wij volledig voor adoptie. Hoewel natuurlijk zwanger worden bijna onmogelijk was, ben ik zelfs de pil beginnen nemen toen we op plaats 15 stonden in de wachtlijst. Ik dacht: ‘ik ben nu hoogzwanger van een adoptiekindje en ik ga die droom niet loslaten’. Dus onze adoptiekeuze is gegroeid uit heel veel overtuiging en liefde.

Er heerst een taboe rond ongewenste kinderloosheid en al helemaal rond ongewenste biologische kinderloosheid. Hoe komt dit, denk je?

Dat is een moeilijke vraag. Ik denk dat er twee belangrijke pijlers zijn. De ene is kwetsbaarheid: het gaat om het meest intieme van jezelf en je partner. Soms is er binnen koppels een verschillend aanvoelen en heeft de ene partner meer behoefte om open te zijn dan de andere. De andere pijler is het falen en wat dat doet met je zelfbeeld. Ik vertel het ook in mijn boek, maar na een tijdje voel je je zo minderwaardig, omdat iedereen rondom jou zwanger lijkt te worden of een mooi gezin heeft. Je voelt je uiteindelijk zo klein dat het heel moeilijk wordt om erover te praten. En als je dat dan al doet, is het moeilijk om die momenten te vinden. Vaak zie je elkaar in leuke omstandigheden met nog andere vrienden erbij. Heel weinig mensen verwachten dan een pijnlijk verhaal. Of ze weten niet goed hoe ze moeten reageren.

Je draagt dit boek op aan alle ouders, maar eigenlijk is het tweede deel van je boek ook een liefdesbrief aan je kinderen. Wat vinden zij van hun mama als auteur?

De jongste is 7 en zegt er nog niet veel op, maar mijn dochter heeft gisteren alles gefilmd toen ik enkele fragmenten voorlas voor jullie. Ze is trots, zegt ze, en vindt het allemaal heel spannend. Het boek heeft gesprekken naar boven gebracht die ons als gezin dichter bij elkaar heeft gebracht: door met elkaar te praten, je kwetsbaar op te stellen, woorden te geven aan ons verhaal als gezin en te vragen hoe iedereen zich daarbij voelt. De stukken in het boek waar de kinderen in voorkomen, heb ik voorgelezen aan hen en dan stralen ze.

Jullie stonden open voor een kindje met een special needs. Hoe is dit veranderd doorheen jullie adoptietraject?

De tweede procedure was een heel moeilijke procedure, omdat adoptie in Ethiopië ondertussen in een moeilijk vaarwater was terechtgekomen. Op een infoavond van de adoptiedienst stonden er 3 categorieën op het bord waarvoor ze ouders zochten: HIV-positief, kinderen ouder dan 6 en siblings. Sbilings was voor ons geen optie, want daarvoor hadden we geen vonnis, maar mijn man stond vrijwel meteen open voor HIV-positief. We zijn ons dan beginnen informeren - veel lezen en een gesprek met een adoptiekoppel dat een HIV-positief kindje had – waarna wij ontdekten dat het probleem bij het stigma ligt en niet bij de ziekte. We zijn dan voor een HIV-positief adoptiekindje gegaan, maar uiteindelijk heeft men ons gevraagd of wij ook openstonden voor een kindje waarvan de need niet duidelijk was. Dat was intens. We hebben ons toen heel goed moeten afvragen: waar ligt onze persoonlijke grens, waar ligt onze grens als koppel, waar ligt de grens van onze kinderen? Je groeit daarin, maar je moet het aftasten en grenzen verleggen. Het is heel erg wikken en wegen en zelfs dan kan je nooit alles volledig inschatten.

Wat hoop je dat lezers meenemen uit je boek?

Ik hoop dat lezers meenemen dat er geen enkel verdriet is dat je moet verstoppen. Ik heb inmiddels geleerd dat je altijd moet praten en delen. Dat kan met een professional zijn, maar ook met je beste vriend of een familielid. Verdriet kan je zo verteren en dat mag je niet toelaten. Door te praten en delen kan je er sterker uitkomen. Daarnaast wil ik meegeven dat je mild moet zijn voor jezelf. Dat is echt belangrijk. In heel het traject en vooral het fertiliteitstraject ben ik veel te hard geweest voor mezelf. Ik heb mijn zelfbeeld zodanig laten beschadigen en dat is het niet waard, je moet jezelf graag blijven zien. Volg je dromen, wees mild voor jezelf en geef toe als het even niet gaat!

Bedankt om de tijd te nemen voor dit interview, Sofie. We hebben alvast erg genoten van je boek.

Later wil ik mama worden kan je hier bestellen. Wens je een sneak peek? Beluister enkele stukken die Sofie heeft voorgelezen op onze facebookpagina:

 

Klein verhaal met een hart - interview met Pieter Gaudesaboos en Elvis Peeters

  • donderdag 5 maart 2020 in de categorie Interview.

Klein verhaal met een hart - interview met Pieter Gaudesaboos en Elvis Peeters

“Een hart, daar begon het mee.”

Naar aanleiding van de boekvoorstelling van Klein verhaal met een hart interviewde Sun Mee Cattryse illustrator Pieter Gaudesaboos en schrijver Elvis Peeters.

'Van het eerste tot het laatste woord, van de eerste tot de laatste tekening, klopte het mijne mee. Dit Klein verhaal met een hart wordt op 6 maart in de Kopergietery te Gent voorgesteld door uitgeverij Lannoo en bezieler van het boek, Pieter Gaudesaboos, illustrator-verteller én adoptievader van twee dochters. Elvis Peeters leest voor en vertolkt de stem van een immer liefhebbende moeder, een moeder met een hart die een keuze moet maken die eigenlijk geen keuze is.

De titel van het boek kon even goed geweest zijn “Klein verhaal recht uit het hart”, of “Klein verhaal goed voor het hart”, want dat is het boek… hartverwarmend.'
Sun Mee Cattrysse

Pieter:

‘Een adoptieverhaal is gecompliceerd, absoluut niet zwart-wit én elke moeder heeft haar eigen verhaal.’

‘Het is een boek over liefde, onvoorwaardelijke liefde, over het thema van adoptie heen.’

‘Tijdens de ontmoeting met de moeder van mijn oudste dochter was het erg confronterend toen ik aan tafel zat met een vrouw die niet zo heel erg anders is dan mezelf. Ik stel me dan voor hoe ik zou opgegroeid zijn waar zij is opgegroeid. Het is iemand zoals jij en ik, maar met de pech dat ze niet de kansen kreeg die ik kreeg.’

Elvis Peeters:

‘Wij hebben vooral geschreven vanuit de liefdevolle verwachting van een kind en de intrinsieke band die er altijd zal blijven bestaan tussen moeder en kind.’

‘Er is steeds één gemeenschappelijk gevoel in de verhalen van de geboortemoeders. Van zodra je een kind op de wereld hebt gebracht, is dat kind er ergens en dat blijft altijd, voor de rest van je leven.’

Geïnteresseerd in de boekvoorstelling op 6 maart?
Inschrijven kan via deze link. Het belooft een interessante avond te worden.
Het volledige interview kan je hier lezen. Luister je liever? Dan ben je hier aan het goede adres.